Oorlogsverhalen

Ellecom 60 jaar na Dato

 

 

 Oorlogsverhalen uit Ellecom

 E L L E C O M   60 JAAR NA DATO,

 Is ontstaan uit de oorlogsherinneringen van

 Miep, Christiaan, Maria, Rieki, Lucy, Han, Narda, Ann, Dick, Roelie, Eddie, Bep, Jan, Nico, Joop, Dick, Marianne, Dick, Saar, Jan.

 Herfst, 2000.

 

 

Reunie: 

Op 30 september 2000 werd een reünie gehouden van oud-leerlingen van de  Christelijke Lagere School, ooit gevestigd aan de Zutphensestraatweg 5 in Ellecom.

Aan een aantal van de oud-leerlingen, die in de periode 1939 tot 1946 daar op school gingen, werd gevraagd hun herinneringen over de oorlog  op te schrijven of te vertellen.

Volwassen en wijzer geworden, keken zij achterom  in de wereld waarin zij als kind ongevraagd terecht kwamen.

Hoe hun wereld er toen uitzag en hoe zij daarin leefden als kind van 9 ,10, 11 jaar.

Het zijn soms prachtige, vrolijke, soms ook aangrijpende verhalen geworden.

 

Want een oorlog kijkt niet naar je leeftijd.

Een oorlog kijkt nergens naar.

Een oorlog rolt over je heen.

En als je het geluk hebt om na afloop ervan weer overeind te komen, dan zit je toch onder de bulten en de krassen.

Bij sommigen verdwijnen die langzaam.

Bij anderen nooit.

 

 … wie nooit cacao geproefd heeft
    kan  over de smaak niet oordelen…
                            
                                 Uit:  Epiloog

 

  

ELLECOM, ZESTIG JAAR NA DATO

 Een bloemlezing van volwassen kinderverhalen.

 

 


WAT WE OP SCHOOL NIET LEERDEN.

 Wanneer je vroeger door de Middachterallee van De Steeg naar Ellecom fietste, dan was er tussen de bomenrijen eerst rechts een fietspad. Een dubbel fietspad. Vierkante tegels heen en halve vierkante tegels terug. Dan kwam de rijbaan. Een wegdek van kinderkopjes, vastgeklemd tussen twee rijen trottoirbanden. Alles op dezelfde hoogte als het fietspad. Verder naar links lag de tramrails. De G.T.M., de Gelderse Tramweg Maatschappij reed in die tijd nog zo te hooi en te gras wat heen en weer. Uitsluitend voor goederenvervoer en zeker niet volgens een dienstregeling. Want het was 1939 en toen al reed ieder kwartier een autobus van Arnhem naar Dieren. Tenslotte was er weer een dubbele rij beukenbomen.

Aan het eind van de laan was een soort driesprong met een handwijzer. Iets naar links richting Zutphen, de Zutphensestraatweg. Door ons gemakshalve Straatweg genoemd. Iets naar rechts richting Doesburg, de Laan van Avegoor. Terug richting Arnhem, de Middachterallee.

De Laan van Avegoor was een weg met rode klinkers die wat bergaf liep zodat je met een behoorlijke snelheid rechts het statige landhuis Avegoor passeerde en links het grote uitgestrekte grasveld van het plantsoen met een groepje zware platanen en een reusachtige statige rode beuk. Vervolgens reed je door het bosje van het plantsoen, met wat achteraf een vijver en een beek met een rustiek bruggetje. Reed je door, dan kruiste je de Buitensingel en direct daarna stonden de huizen langs de Laan van Avegoor. Je kwam dan in de bebouwde kom van Ellecom.

Aan het begin van de Zutphensestraatweg, waar rechts dus de Laan van Avegoor begon, stond links  het huis van Mijnheer Van der Burg, de architect. Zutphense­straatweg 1. Tegen de achtergevel van dat huis, dat De Tol werd genoemd, was De Kapel gebouwd. Eerst de Kleine Kapel. Een lange, wat smalle zaal, waar veel verenigin­gen hun wekelijkse bijeenkomst hielden. Tegen de rechter zijmuur stond een fraaie antieke schouw met prachtige oude Delfsblauwe tegels erin. Achter die rechter muur was De Grote Kapel gebouwd. Zoals de naam al zei, een grote ruimte vol met houten stoelen met in het midden een gangpad. Dat gangpad eindigde bij een podium waarop een soort open kansel stond die een paar sterke mannen zo uit elkaar konden halen en wegzetten. De andere kant uit liep het

gangpad onder een galerij door naar de buitendeur. Op die galerij stond een kabinet­orgel dat later naar Eltheto in De Steeg is verhuisd. Buiten was het schoolplein met een grote lindeboom. Die boom was geplant ter herinnering aan de geboorte of de kroning van Koningin Wilhelmina. Bij welke gelegenheid dat geweest was wisten we niet precies, maar wel dat destijds in het plantgat van de boom een fles was gelegd met een brief er in waarop de juiste datum stond en de namen van alle kinderen die toen op school zaten.

De school zelf was een lang gebouw met de ingang aan de lange zijkant. Door de dubbele deuren kwam je links en rechts in een brede gang waar tegen de buitenmuur de w.c.'s, een kolenhok en een bezemkast waren gebouwd. De binnenmuur werd onderbroken door drie deuren die toegang gaven tot de lokalen. Tussen de deuren waren lange rijen haken om je jas op te hangen en boven die haken waren ramen, zodat je vanuit de gang in  de lokalen kon kijken. In de lokalen  stonden de onver­slijtbare houten tweepersoons schoolbanken met onder de 'kastjes' en boven het schuine schrijfblad in het midden een inktpotje en links en rechts daarvan een gleufje om je kroontjespen en je potlood in te leggen.

Als er niet geschreven werd zat je met je armen over elkaar, zodat de mouwen van je bloesje vuil werden van je zweethan­den.

We leerden er lezen, schrijven en rekenen. En ook aardrijkskunde en geschiedenis. En dan natuurlijk Nederlands. Maar wij noemden dat Taal en vonden het moeilijk met die lange en die korte ij en vooral ook met de d en de t.

Op school leerden we niet het woord MOBILISATIE. Net zomin als EVACUATIE en DISTRIBUTIE. Die woorden leerden we in de praktijk, tijdens 'lessen' die we niet konden ontlopen. Op straat leerden we dat of thuis of zo maar ineens ergens. Soms stijf tegen een muur of achter een boom. Soms in de kelder of onder de keukentafel. Soms recht overend maar vaak plat op de grond. Soms gierend van de lach maar meestal met angst die keihard in je middenrif kneep. We dachten dat het allemaal zo hoorde, want we hadden geen voorbeeld van wat gewoon was, van wat normaal was. We stonden

erbij en we keken ernaar. Met onervaren kinderogen. Zonder een idee van het hoe en het wat en het waarom van een oorlog.   =

  

MOBILISATIE.

 In de Havikerwaard werden in die tijd langs de IJssel kazematten gebouwd. Betonnen bunkers tegen de oorlog. Ook bij die grijze kolossen. Die kazematten en de soldaten die er bij hoorden, dat samen was voor ons de Mobilisatie. de schipburg van Doesburg bouwden ze kazematten en zelfs bij Dieren en De Steeg stonden In  Borgkeppel, de boerderij van Bosman aan de Eikenstraat werden  soldaten ondergebracht die een heleboel paarden bij zich hadden die ze in de grote veldschuur van de boerderij naast elkaar neerzetten. Hoe dat moest met die paarden en de kazematten wisten we niet, maar wel dat het ook van de Mobilisatie was.

Scheurs de smid moest grote stukken ijzer kruislings aan elkaar lassen. Spaanse ruiters noemden ze die. Ze waren voor de verdediging van de IJssellinie.

Als je op de stoep stond van Klein Avegoor, Zutphensestraatweg 9, dan keek je over de Straatweg en het plantsoen naar het landhuis Avegoor. Klein Avegoor was een fraai herenhuis dat tot een jaar of wat voor de oorlog bewoond was geweest door Baron Van Loon, kamerheer b.d. van H.M. de Koningin. Hij was vertrokken en het huis stond leeg. Toen de mobilisatie begon kwamen er weer mensen in het huis. Die waren niet van adel maar van de Koninklijke Landmacht.

Er waren ook soldaten gelegerd in Huize Zomerlust en Prins Bernhard kwam langs om het leger te inspecteren. Tussen de kerk en het huis ernaast was een mitrailleur­post ingericht. Twee soldaten en een mitrailleur. De Grote Kapel werd ingericht als Militair Tehuis. Toon Houwen, de kruidenier was daar de beheerder. Het rook er toen naar koffie en leer.   =

 

 

EVACUATIE.

 We leerden in de praktijk nog een woord dat eindigde op tie. Dat was EVACUA­TIE.­ Onze ouders hadden van de Burgemeester allemaal een brief gekregen waarin een moeilijk verhaal stond dat met de oorlog te maken had. Hoe dat in elkaar zat wisten we allemaal niet. Maar het kwam er op neer dat als de Burgemees­ter het zei dan moesten alle Ellecommers naar Loenen vertrekken. Bij sommigen van ons werd door de ouders een briefje boven het bed geprikt waarop precies stond wat we moesten aantrekken als er Evacuatie kwam. Een vreemde opdracht met twee stel kleren over elkaar en drie bloesjes en kousen en ondergoed in een rieten koffertje. Dat zouden we dan moeten meenemen naar Loenen. Hoe het moest met het konijn en de hond stond er niet bij, maar daarover maakten we ons geen zorgen. Want er was niemand die zich kon voorstellen dat we ooit met ons handeltje naar Loenen zouden sjokken.

Oorlog, daar geloofde geen  mens in.

We hadden immers de Mobilisatie.

 

 

Vrijdag 10 Mei 1940.

 - Om half vier 's morgens werd mijn Vader opgebeld. Ellecom moest evacueren. Bevel van de Burgemees­ter.

- Ik weet nog dat de mensen in paniek brood kwamen halen bij ons in de bakkerij. Ze haalden het zelf uit de bussen die net uit de oven kwamen. Sommigen brandden hevig hun vingers.

- Vader en Moeder en zes kinderen evacueren, dat betekende bij ons dat we bij de laatsten hoorden die Ellecom verlieten.

 - Lopend op weg naar Loenen. Meteen al aan het eind van de Binnenweg kwamen we een oud zenuwachtig dametje tegen. Ze wilde naar het Postkantoor om geld te halen. Vader zei, dat is gesloten en de mensen daar zijn vertrokken. Ze raakte helemaal in paniek. Vader heeft haar geld geleend om  haar uit de zorgen te helpen. Het was mevrouw Quepin van Dalstein, een van  de rijkste mensen van Ellecom.

- Het Soerense Zand. Ik zie ze nog lopen, al die mensen. Eén grote stofwolk want het was zo droog. Op weg naar Loenen. Met fietsen, met kinderwagens, handkarren, kruiwagens. Met alles wat maar rijden kon. Ergens links van de weg, een restaurant, het was wit geloof ik. Daar sliepen we met heel veel mensen. De volgende morgen moesten we weer verder. In een gebouw bij de kerk kregen we brood. We hoeven niet te betalen, zei Moeder. We kwamen in een huis met grote honden bij het bos.

- Zieken en oudere mensen werden met auto's vervoerd. Met de taxi van Hazelaar uit de Pieperslaan en met de auto van Dominee de Zwaan. Marcel de Zwaan reed maar heen en weer tussen Ellecom en Loenen. 's Middags mocht hij Ellecom niet meer in met de auto. Toen ontdekte hij dat zijn hele hebben en houwen bestond uit de kleren die hij aan had.
In de haast had hij zijn spullen verge­ten.

- Mijn zuster was verpleegster. Zij had opdracht om met anderen de zieken en ouderen zo goed mogelijk te begeleiden. Ze hadden vooraf zelfs geoefend.

- Hoera, riep mijn broer, we gaan evacueren.

- Mijn Vader moest in Ellecom achterblijven want hij zat bij de evacuatiedienst.

    Op 2e Pinksterdag ging ik bij mijn Vader achterop de fiets mee naar Ellecom.

 Kijken hoe de boel erbij stond. We fietsten door het bos om niet gezien te worden. Wie kwamen we in het dorp tegen? Scheurs, de smid, één van de achtergebleven bewakers van het dorp. Hij hield ons tegen en  ging vreselijk tegen mijn Vader te keer. We moesten direct terug. Maar dat deden we niet en langs een omweg zagen we dat het thuis nog allemaal in orde was.

- Toen we na vier dagen  terug mochten  wapperden de gordijnen van ons huis aan de Binnenweg ons al van verre welkom. Het huis was zwaar beschadigd.

- Ik moest met mijn Moeder en mijn zusje naar Loenen. Mijn Vader en mijn broer konden niet weg, want je kon de boerderij niet alleen laten.

- Mijn Moeder was ernstig ziek. Ze werd door Bart Bos, de pensionhouder, liggend op een matras op de motorbakfiets naar Loenen gebracht. Ik ging met mijn grotere broers en  zussen mee op de fiets. Vader bleef thuis om op de zaak te passen. We sliepen die nacht in een schoollokaal op matrassen op de grond. Ik vond het wel spannend. Na twee nachten mochten we weer naar huis. Toen bleek dat mijn Vader lid was van de NSB. Mijn broers waren woedend. Het was een hele toestand thuis. Maar met mijn amper elf jaar had ik toen geen flauw benul waar het eigenlijk over ging. Later wel, want toen werd je door sommige mensen genegeerd. Ik vond dat vreselijk. Ik was dik bevriend met Kuinie van de smid. Zelfs die verloor als smid klanten omdat ik daar thuis kwam. De laatste jaren van de oorlog woonde ik bij mijn zuster in Rheden.

- Ik denk dat we drie dagen in Loenen zijn geweest. Daar heb ik ook de eerste Duitsers gezien. Ze reden op motorfietsen met een zijspan. Ze hadden enge helmen op hun hoofd en  glimmende regenjas­sen aan terwijl het mooi weer was. Ik was doodsbang.

- We stonden met een groep mensen op 11 mei bij 'Den Eikenboom' in Loenen. Opeens kwamen er Duitsers op de fiets en met motoren de hoek om. Ze schreeuw­den tegen ons dat we van de straat af moesten. Die soldaten voldeden precies aan het beeld dat ik toen van de Duitser had: als we thuis niet wilden luisteren werd er soms met Hitler gedreigd.

- Op 14 mei ging we weer naar huis. Onderweg, in de Hoflaan in Dieren, zagen we graven van gesneuvelde militairen. Geweer met de loop in de grond en daarop een helm.

- Van de terugkeer herinner ik me nog goed dat we bij het tramstation liepen. Daar lagen allemaal dikke kabels van de Duitsers over de grond. Mijn ouders zeiden dat we er vlug overheen moesten stappen. Er kon wel eens stroom op staan.

- Ik heb er nooit wat van begrepen, want mijn Ouders vertelden nooit wat.- In een hoek op het schoolplein lag een hoop verband met bloed eraan.

- De kat van ons zat bij thuiskomst in het vogelhuisje. Vader ging direct naar Opa en Oma aan de Straatweg. Daar hadden de Duitsers goed huisgehouden. Deuren ingetrapt, veel kapot gemaakt en alles wat eetbaar was uit de banketbakkerswinkel meegenomen .

- Ik begreep niet waarvoor het goed was geweest dat we naar Loenen waren gegaan. Toen we een week of wat thuis waren, stond er een man in een net pak bij de achterdeur die vertelde dat hij bij ons op de stoep krijgsgevangen  gemaakt was. Ik stond stijf van angst naast mijn Moeder. Krijgsgevan­gen: dat was met je handen in de lucht staan terwijl een ander je zakken leeghaalde. Goed dat wij naar Loenen waren gevlucht.

- Ons eerste echte vijandelijke contact was toen een zenuwachtige soldaat bij ons aan de voordeur stond te roepen van Abort, Abort, Abort. Hij stond te trappelen van ongeduld. Maar het Duits van mijn  Moeder was onvoldoende om hem te begrijpen. Ab Ort, zei ze, ik ken niemand die zo heet. Maar de gewapende macht bleef roepen. Abort, abort. Schnell, schnell, Häuschen, Häuschen. Oh Häuschen, zei mijn Moeder, zeg dat dan direct. Je steekt hier de weg over, loopt de straat af door een bosje verder verder en dan zie je rechts een Häuschen. De man draafde de tuin uit. Kadaverdis­cipline, zei mijn Moeder.  Wat was dat voor  man, vroegen wij. Dat was een Duitse soldaat, zei mijn Moeder. Hij zocht een transformator­huisje.
Pas veel later in de oorlog hebben wij ontdekt  dat een Duits Abort een Neder­landse w.c. is.   =

 

DISTRIBUTIE

Het derde woord met tie dat we niet op school leerden was DISTRIBUTIE. Dat was het moeilijkste van alles.

Onze ouders kregen, alweer van de Burgemeester, een dubbele grijzige kaart toegestuurd. Daar waren allemaal blauwe vakjes op gedrukt met letters en cijfers erin. Zo'n ding heette een Stamkaart en dat stond er dan ook met grote letters op gedrukt. De naam  van de eigenaar was er met de pen opge­schreven. Wie zo'n stamkaart had kon ergens een vel papier ophalen waar allemaal kleurige bonnetjes  op stonden afgedrukt. En daar zat nou de moeilijkheid. Want iemand bedacht al in 1939 dat suiker 'op de bon' moest. Dit betekende dat wanneer er suiker gehaald moest worden, dat je moeder een bonnetje van dat vel afknipte, je geld meegaf en daarmee ging je dan naar de kruidenier. Die woog dan een pond suiker af in een puntzak en vouwde die zo dicht dat ze het thuis konden zien als je hem onderweg had opengemaakt. Tot zover ging het daar dus net zoals altijd. Maar dan kwam het: dan moest je aan die man dat bonnetje geven, maar ook nog het geld! En daar snapte je niks van. Waarom moest die man dat geld hebben. Hij had toch immers dat bonnetje al.

- In de oorlogstijd waren o.a. brood en snoep op de bon. Op zich was het gedoe met die bonnen een grote ellende. Zowel voor de klant als voor de leverancier. Voor mensen met opgroeiende kinderen waren de rantsoenen veel te klein . Menigmaal moest mijn Vader dan brood verkopen zonder bon. Eén avond in de week moesten wij bonnen plakken. Dit moest heel precies gebeuren anders accepteerde de ambtenaar van het distributiekantoor de vellen met bonnen niet en kon je weer naar huis om de zaak in orde te brengen. Etters waren het, die ambtenaren.

- Het distributiekantoor was gevestigd in het huidige politiebureau tegenover de Mariatoren.

- Mijn Vader had geen werk meer bij de Gazellefabriek, maar hij kreeg werk op het dirstributiekan­toor als ambtenaar. Eerst in Dieren, later in Velp. Het distributiekan­toor was de plaats waar de mensen hun bonkaarten moesten halen. Ook textielpun­ten voor kleding, kolenbonnen, schoenenbonnen. Je kreeg dan een 'toewijzing'.   Achteraf -heel veel achteraf- hoorde ik dat het op dat bureau een heel gedoe was met bonkaarten voor onderduikers, voor mensen met grote gezinnen, voor toewijzingen ja of nee. Met ambtenaren onder elkaar die wel en die niet te vertrouwen waren  En met controle en verantwoor­ding van inkomende en uitgaande bonnen. Mijn Moeder had daarom een regenjas met een stel grote binnenzak­ken. Daarmee fietste ze regelmatig naar Zelhem om eten te halen bij de boeren.

- Begin 1944 kreeg ik een nieuw pak! Mijn Moeder had daar punten voor los weten te praten. We gingen naar Arnhem en daar werd het pak gekocht. Grijsblauw.  Met een pofbroek. Maar de verkoper waarschuwde mij er niet mee in de regen te lopen. Hij legde ook uit waarom. Let op: de inslag van de stof was gemaakt van melkwol en de schering van heel dun papiertouw. Kwam je ermee in een regenbui terecht, dan liep je in de kortste keren in je ondergoed. Melkwol werd gemaakt van onder­melk. Vandaar dan ook het gezegde uit die tijd: melk is goed voor elk en ondermelk is ondergoed voor elk.

- De Tommies bij Arnhem, nou dan waren we ook zo bevrijd. Dus aten we met onze evacuee's achter elkaar de kelder leeg.

- Ik moest met mijn Moeder mee naar het distributiekantoor om een schoenenbon te krijgen. Een eindje voor het kantoor gingen mijn (te kleine) schoenen uit en kreeg ik een paar klompschoenen aan. Dat waren houten plankjes met bandjes erop, gemaakt van oude fietsbanden. We kwamen thuis met een schoenenbon en een toewijzing voor een paar klompen.

 

- Bij Dijkstra van de Pol konden we elke dag twee liter melk halen omdat we een tweeling hadden.

- De plantsoenen in het dorp waren groentetuintjes geworden.- Mijn Vader heeft bij ons in de schuur een schaap geslacht.

- We gingen korenaren zoeken die bij het maaien op het land waren blijven liggen. Die werden gedorst in een jute zak en in de koffiemolen gemalen.

- Bij de bakker kregen we op de bon heel plat klef brood omdat er geen gist was.

- Van een Duitse vrachtauto viel een complete koeiepoot. Nou, dat was thuis erwtensoep eten.

- Mijn Vader had een vernuftig apparaat geconstrueerd. Daar draaide hij met de buurman olie uit koolzaad. Heel zwaar werk. Twee uur draaien voor een liter olie. Beukenootjes ging ook goed.

- Schaatsriemen sneden we van de dekzeilen van Duitse auto's af.   =        

 

 

OP SCHOOL.

 - In het begin van de oorlog konden we nog altijd door het plantsoen voor Avegoor naar school lopen. Ik zat toen  in de 6e klas. We gingen iedere week een middag in het bos wandelen. Dat was geloof ik een Duitse verordening.

- In de hoogste klas kregen we verplichte Duitse les die meester Kool met opvallende tegenzin gaf. Hij tekende een groot brood op het bord en schreef daarachter Brot. Of een sinaasappel, of een beker chocolade, of een banaan. Allemaal dingen die niet meer te koop waren. Hij tekende ook een vrouwenhoofd met een kroon erop. Op een keer  kwamen er mannen de klas binnen met lange zwarte jassen aan en één met een deukhoed op. Die kwamen dan kijken of er wel Duitse les gegeven werd. Na een jaar konden we een klein versje opzeggen en van één tot tien tellen. Ik kan er niks aan doen, zei meester Kool. Ik heb nou eenmaal geen acte Duits. Maar hij kon wel fijn  voorlezen uit het boek 'Zo schreed de beschaving voort' van Leonard Huizinga.

- In de 7e klas kregen we Duitse les van meester Kool. Dat was verplicht. We zaten dan allemaal gezellig achter in het lokaal om de kachel. We hebben een gedichtje geleerd en een beetje tellen in het Duits.   =

 

TWEE FIETSEN.

Naast de kruiwagen was de fiets van mijn Moeder het enige ver­voermiddel bij ons thuis. Er zaten massieve banden op die gemaakt waren van stukken tuinslang van zwarte rubber, die om de velg gebogen werden en met een zware ijzeren kram bij elkaar gehouden werden. Die harde banden en het eindeloze gebonk van de las, maak­ten dat je doodmoe van het fietsen werd. Er waren ook fietsen met houten banden. Dat was nog erger.

Goed, ik op de fiets van mijn Moeder naar een tante in Worth Rheden om eten te halen. Ik kreeg een stel eieren, één voor één in een stukje Velpsche Courant gepakt en nauwgezet in één van de twee zeildoeken fietstassen gepakt. Ook drie flessen volle melk kreeg ik mee en dan nog een pakje 'waar ik niks mee te maken had'.

Op de terugreis, vlak bij de Valkenberg, dook er plotseling een vliegtuig uit de wolken . Vlak over de spoorlijn bij de Meteoor. Ik vloog van de fiets en kroop tegen een gemetseld tuinmuurtje langs de weg. Zou dat vliegtuig terugko­men? Met één hand hield ik de fiets vast aan een stang vanwege de breekbare lading. Ik gokte goed want even later brulde dat vliegtuig weer over me heen en tegelij­kertijd sloegen twee bommen in. Het waren knallen die zeer deden tot diep in je lijf. Maar meteen daarna was het doodstil. Ik wachtte nog een poosje maar er gebeurde niets. Toen ben ik maar weer opgestapt en verder gegaan, richting Ellecom. Het rook wel heel vreemd.  Net zo'n lucht als wanneer je met vuurstenen op elkaar ketste. Maar het bleef opvallend stil. Iets verderop zag ik dat een bom was ingeslagen in een huis  tussen de spoorlijn en de Rozen­bos. Ik ben afgestapt en een hele poos blijven kijken. Er lagen twee fietsen op de weg. Er zat helemaal een roestlaag op en het leek wel of ze wat gekrompen waren. Zonde vond ik het. Misschien hadden er wel goede banden opgezeten. Ik zie die dingen nu nog zo voor me liggen. Maar het vreemde is dat ik me van mensen bij die fietsen helemaal niets meer herinneren kan. Ineens zag ik achter me een stuk of wat mannen staan. Ze wezen ergens naar en zeiden wat tegen elkaar. Maar ik hoorde helemaal niets. Toen drong het ineens tot me door dat ik stokdoof was. In paniek ben ik op die massieve banden naar huis gejaagd. Eieren of geen eieren.

Pas tegen de avond kon ik weer wat horen.  Maar dat van die mensen van die fietsen..... Gek, dat ik daar niets meer van weet.   =

 

NEERBOSCH CENT.

Op zijn zesde verjaardag kreeg hij een autoped. Een ijzeren auto­ped, beetje klein model.Met zwarte massieve bandjes. Tweede­hands, want je denkt toch niet dat in de oorlog ijzer gebruikt kon worden voor kinderspeelgoed. 't Ding was overgeschilderd met een droevig donkerrode verf omdat er geen andere was. Het werd zijn beste kameraadje. Net als de hond, een wat langharige foxterrier met een kort staartje en een manke achterpoot. Op de step ging hij het dorp door. De hond een eindje achter hem. Aan het stuur van de step bungelde een bruinle­ren damestas waarvan de voering stuk was. In  die tas zat een groen ovaal collectebusje met bovenin een gleuf en op de voorkant in witte letters 'Neerbosch Cent.' Hij had een aantal vaste adressen waar hij wekelijks kwam. Zo ook bij de familie Mees van de Bank Mees en Zoonen. Ze woonden op Berg­stein aan de Buitensingel. Aan de keukendeur gaf hij zijn tas af en mevrouw of mijnheer Mees deed dan een cent in het busje. Mis­schien zelfs wel een dubbel­tje. Je weet het tenslotte maar nooit bij een bankier. Dan stepte hij weer trouw naar zijn volgende adres. Zo leerde hij van jongsaf aan iets voor een ander te doen. Wat hij niet wist was dat achter de kapotte voering van de tas illegale blaadjes gestopt werden. Die gingen zo naar de vaste, vooraf geselec­teer­de adressen. Het was een ongevaarlijk werk, omdat iedereen wist dat die manke foxterrier niet toestond dat iemand aan zijn baasje kwam. Dan werd ie gevaarlijk. Heel gevaarlijk.   =

 

 

BLIKVLEES.

Het is zomer 1941. Op het stuk bouwland tussen de Eikenstraat en Avegoor staat de rogge te rijpen. Pas later zullen hier twee kazerne­gebouwen neergezet worden, waarvan er een na de oorlog weer wordt afgebroken. Op de scheiding tussen bouwland en Avegoor staat een manshoog hek dat achteraan in de buurt van de Els over­gaat in een stuk of wat houten palen met wat roestig prikkel­draad.

Vooraan bij de ingang van Avegoor staat de wacht voor zijn wacht­huisje. Om 12 uur gaat de school uit. Als de meester op een fluitje blaast mogen  de kinderen de weg oversteken. Allemaal tegelijk.

Even later komt er een jongen aanlopen. Een tenen mand onder zijn arm met daarin een oud aardappelmesje en een blauw jasje. Een  klettervest. Over de weg gaat hij rechtdoor, langs de wacht­post, over een smal paadje vlak langs het manshoge hek. Helemaal aan het eind, bij het verroeste prikkeldraad staat het vol met honds­pollen.

Paardebloemen.

De jongen heeft drie konijnen. Twee vlaamse reuzen en een hollan­dertje. Ze zitten in een lang hok achter tegen de schuur aan. Iedere dag krijgen ze vers voer. Hondspol­len. Dat is goed voor ze en ze zijn er gek op. Daarom gaat de jongen dagelijks tussen de middag bij de wacht langs en komt een twintig minuten later weer terug met een mand vol voer.

Er groeit meer dan genoeg op een stukje wildernis tegen de Els aan. Tussen hoge wilde bramenop­slag.

In zijn mand heeft hij ook altijd een paar grote pakken boterhammen. Die kun je niet zien want het klettervest ligt erop. Die boterhammen stopt hij in een oude emmer met een gat in de bodem. Die emmer ligt tussen de braamstruiken. Als hij komt ligt er vaak een brief in die emmer. Die stopt hij dan in de mand en gaat voer snijden.

        Hondspollen.

De buitenboel van Avegoor, de paden en de tuinen, wordt onder­houden door een groepje van zeven politieke gevangenen uit de Koepel in Arnhem. Ze komen iedere morgen met de GTM bus van acht uur. Twee soldaten als bewaking mee. Het is altijd hetzelfde clubje. Om vijf vertrekken ze weer naar   'huis'. Dat gaat zo al weken achter elkaar. Zondags zie je ze niet. Dan hebben ze zeker vrij.

In het huis waar de jongen woont staan in de kelder een stuk of twintig bussen verf. Verffabriek De Nooy Ede staat erop. Zijn vader heeft gezegd dat hij niet aan die verf mag komen. Die bussen zijn niet van ons, zegt zijn vader. Die worden te zijner tijd weer opgehaald.

De jongen heeft een oude fiets. Een rammelkast van een ding. Zwaar geleden onder onvriendelijke behandeling. Van een jasbe­schermer of een kettingkast is geen spoor meer terug te vinden. Het achterspatbord zit met een ijzerdraadje vast. Maar wat beroerder is, de witte verf van dat spatbord is bijna geheel verdwenen. Daar maakt de jongen zich zorgen over, want een politieman heeft er al een keer iets over gezegd. Op een onbewaakt ogenblik haalt hij een bus witte verf uit de kelder. Zijn fiets staat al klaar achter de heg. Met een schroevendraaier prutst hij het deksel eraf. Er zit geen witte verf in. Er zit helemaal geen verf in. Er zit iets van vlees in of zo. Hij wurmt het met de schroevendraaier omhoog. Het ruikt heel lekker en het smaakt ook heel lekker. Het is spek of ham of zoiets Hij neemt er een paar happen af en stopt de rest in de bus onder wat hooi op de schuurzolder. Voor morgen.

Toen de jongen jaren na de oorlog als militair weer eens met verlof thuis was vroeg hij bij een kopje thee aan zijn Moeder wat dat toentertijd was geweest met die verf en zo. Och, zei zijn Moeder, dat was eigenlijk niets. Op Avegoor werkten wat gevangenen en die mensen hadden het natuurlijk niet zo best van eten en drinken. En daarom bracht jij ze dan wel eens een boterhamme­tje. Een kennis van ons zorgde dan voor het beleg. En die briefjes, vroeg hij. Nou, dat was gewoon post voor thuis die je Vader voor ze verstuurde.

De jongen wilde ook weten waar al die ooms en tantes en neven en vrienden gebleven waren die in de oorlog bij hun kwamen logeren. Vooral in de laatste oorlogsjaren ging er bijna geen week voorbij of er kwamen mensen op bezoek. Dat was dan een verre neef of een vriend van vroeger of een oom die ze in geen jaren gezien hadden. Voor het huis oefende de Nederlandse SS in het dekking zoeken en versjes zingen en in de achterkamer zaten die familieleden dan met de deur goed dicht gezellig te kletsen. Soms tot heel laat in  de avond. Dat hoorde hij aan het kraken van de zoldertrapals ze naar bed gingen.  De jongen mocht daar nooit bij zijn. O nee, daar was geen sprake van. 

Het vreemde was dat hij die mensen na de oorlog nooit meer had teruggezien.  Dat had destijds te maken met de sperrtijd, zei de Moeder van de jongen. Je mocht in die tijd na acht uur 's avonds niet meer buiten komen. En omdat die mensen daardoor soms niet meer op tijd thuis konden zijn bleven ze weleens logeren. Maar, voegde ze er aan toe, het was niet altijd familie, hoor Er was soms ook wel eens een vreemde bij. Maar iets bijzonders? Och nee, wat zou dat dan moeten  zijn  geweest.   =

 

 

GAANDEWEG.

In het begin van de veertiger jaren werden de kinderen nog vooroorlogs opgevoed. Dat was luisteren naar wat er tegen je gezegd werd en uitvoeren wat je werd opgedragen. Onmiddellijk en zonder commen­taar, want een schop onder je gat of een draai om je oren had je zomaar te pakken. Wie niet horen wilde moest voelen. Het Gezag werd met een hoofdletter geschreven. Zeker het Gezag van de Overheid, belichaamd door de Politieagent waarvoor je bij voorbaat diep ontzag had.

Ook voor bosbaas Vrolijk, de Gruune, hadden wij diep ontzag. Wanneer hij met zijn zware fiets en zijn zware lichaam door het bos zwoegde, wilden wij graag een flinke omweg maken .

Op school had de meester geen voornaam en de juffrouw al helemaal niet. Spreken met twee woorden: ja meester, nee juffrouw. En verder U U U. Wie een tante had die tien dagen naar een pension in Zuid Limburg ging had een onderwerp om op school geweldig over op te scheppen. Ging je zelf een week logeren bij je Opa en Oma in  Steenderen dan nam je vooraf uitgebreid afscheid van vrienden en kennis­sen. Maar zondagsmid­dags ging je fijn om een uur of half twee met je  vader en moeder wandelen het bos op en zo om een uur of half vijf, vijf uur kwam je er weer af. Doodmoe.

De grote jongens en meiden gingen natuurlijk niet mee. Die fietsten onder de laan tussen De Steeg en Dieren. Heen en weer, heen en weer. Meiden en jongens vanzelfsprekend apart.

Verder waren er de spelletjes op straat, voetballen in het plantsoen en 'onder de laan'. Dat was de beukenlaan naar het kerkhof. En dan natuurlijk speurtochten door de weilanden en in 't bos . Er waren toentertijd mogelijkheden zat om zorgeloos te leven in Ellecom.

Maar gaandeweg werd het allemaal een beetje anders. Je werd een keer jarig en later nog eens. En intussen gingen de wandelingen er wat af. En het fietsen onder de laan was helemaal afgelopen. Naar je Opa en Oma in Steenderen ging je nog wel eens maar dan ging je Moeder altijd mee.

Je begon wat anders aan te kijken tegen de wereld om je heen. Er groeide een soort automatisch systeempje in je van wat je zeggen en zwijgen moest. Van wat je wel en niet gezien had. Waarheid en onwaarheid gingen een beetje door elkaar lopen.

 De grenzen van mijn  en dijn werden heel erg verlegd. Je werd wat gehaaider, eigenlijk wat sluwer. Het gezag was ook niet alleen meer de politieman van vroeger.  Er fietsten nu soms ook van die lui in zwarte pakken met rode biezen door het dorp. Landwachters.  Zwartjassen werden ze genoemd. Die loerden op de jongens die destijd onder de laan hadden gefietst. En je Vader ging ook al in het schuurtje staan als ze in de buurt kwamen.

Kijk, die Duitse soldaten in het dorp, die van Avegoor en zo, dat deed je niks. Dat hoorde zo. Maar die zwartjassen en alles wat daar op leek, dat was ander volk. Daar praatten ze thuis geheimzinnig over en als ze je zagen hielden ze plotseling hun mond. Maar een buurvrouw die een beetje doof was schreeuwde een keer dat het rotvolk was. En op school vertelden vriendjes die het weten konden dat jongens de Els waren in gevlucht en die zwartjassen er achteraan op de fiets. Maar ze hadden niemand te pakken gekregen want die jongens wisten natuurlijk de weg.

Maar toen eind 1942 de Joden in  Palestina kwamen en we het Duitse uitvaagsel hoorden en zagen dat hen bewaakte, toen stortte onze wereld in. Toen werden we de listige uitgeslapen oorlogskinde­ren die op tijd wisten te bukken, zowel letterlijk als figuurlijk, en steeds opnieuw weer overeind kwamen.

- Mijn Vader was bij de Politie. Dat was heel moeilijk voor hem. Als hij bleef kon hij bepaalde opdrachten zo 'verantwoord mogelijk' uitvoeren. Als hij onderdook gebeurde dat zeker niet. Vaak werd hij uitgescholden door de Duitsers. Van anderen heb ik later gehoord dat hij een betrouwbare post voor de ondergrondse was.

- Wegnemen of toeëigenen of jatten, we deden het bijna dagelijks. Bij Veenstra de kruidenier op de hoek Kastanjelaan/Binnenweg stond een Duitse tankauto. Achter die auto stond een groot vat met petroleum. Een soldaat erbij op wacht. Als die zich omdraaide vulden we bliksemsnel een busje en liepen naar huis. Even later kwamen we weer terug. En we waren daar bepaald niet alleen.

- Ik weet niet meer wanneer de 'Sperrtijd' werd afgekondigd, het verbod om tussen 20.00 en 5.00 uur buiten te komen. Ik denk ergens midden 1944. En ik weet ook niet meer waarom dat moest.

- Op de hoek van de Straatweg/Binnenweg stond een lantaarnpaal. Daar zat op ooghoogte een vierkant ijzeren bakje aan met een puntdakje erop. In drie zijwanden zat een smal gleufje. 's Avonds brandde in dat bakje een electrisch lampje. Als je dicht bij was kon je dan in het donker zien waar ergens ongeveer de hoek zou moeten zijn. Maar de bommenwerpers op 8000 meter hoogte konden dan Ellecom niet zien liggen. Het Duitse volk is altijd al een hoog geclassificeerde technische natie geweest.

- Mijn broer werkte zogenaamd bij een boer in Duitsland, maar in werkelijkheid zat hij thuis ondergedoken. We noemden hem Flip. Toen het thuis wat te heet onder zijn  voeten werd ging hij echt naar een boer.  In Olburgen. Ik ging daar regelmatig melk halen.

- Op een wandmeubel bij ons in de kamer stond een foto met op de achterkant een zwart/wit foto van het Koninklijk gezin in Canada. Hoe we daar aangekomen zijn weet ik niet, maar ze waren uitge­strooid door geallieerde vliegtuigen. Net als allerlei andere pamfletten en krantjes. Het in je bezit hebben ervan was strafbaar en die landwachters stonden soms zo maar in de kamer. Vandaar de achterkant.

- In Pension Ellinchem op de hoek van de Kastanjelaan, kwamen de bewoners van het Lutherse Bejaardentehuis uit Den Haag. Dat tehuis stond binnen de kuststrook die tot verboden gebied werd verklaard. Van daar kwamen trouwens meer mensen naar Ellecom.

- In  de stallen van Hotel Brinkhorst waren zeven van die Zware Zeeuwse paarden ondergebracht. Ze waren van een boer Kloet uit Zierikzee die helemaal in Ellecom geëvacueerd was. Overdag stonden ze op stal en 's avonds werden ze  door een knecht naar een weiland aan de Eikenstraat gebracht. We mochten er dan bovenop zitten en in draf ging het dan de Zutphensestraatweg over. Op 5 september zijn die mooie paarden allemaal door de Duitsers meegenomen. Jammer hè.

-  Aan het eind van de beukenlaan die bij Palestina het bos in ging, stonden drie grote hooibergen.
Een van die hooibergen werd in brand gestoken. Daarvoor werd de zwak begaafde Evert Zeegers (Loeloe) opgepakt en naar Duitsland gestuurd. Vrij kort nadat hij, na de oorlog, weer terugkwam is hij in het Velpse Ziekenhuis overleden.

- Ik was wel vaak bang of misschien ongerust. Zou Vader vanavond op zijn fiets met massieve banden wel thuiskomen van de Tot,de Duitse organisatie waarvoor hij moest werken? Waarom stopte die Duitse auto voor de deur? Wat was dat ineens voor geschreeuw buiten? Zouden mijn Moeder en ik bij Doesburg over de schipbrug kunnen komen met het eten dat we in Angerlo gehaald hadden?

- Krobsloo was een plek in het bos waar we voetbalden. en waar de jongens van de Jongelingsver­eniging C.J.M.V. bij elkaar kwamen onder leiding van de onvergetelij­ke Jo Latté. Soms kwam er dan een jongeman voorbij op de fiets, die aan de hand een tas of iets dergelijks meedroeg en verder het bos in fietste. Pas na de oorlog hoorden we dat er diep in het bos een groot hol was waarin Joden verbleven. Ze werden van eten voorzien door een man (zoon?) die in Hotel Brinkhorst woonde We hebben dat hol later  achter een zandafgraving teruggevon­den. De man die dat eten bracht is door de Duitsers gepakt. Later werd verteld dat ze hem hebben doodge­schoten.

- We wisten niet dat op verschillende plaatsen in Ellecom Joden waren ondergedo­ken. Dat hoorden we pas later. Wel was het mij bekend dat bij Teding van Berkhout, naast Bernhalde, Joodse  kinderen in huis waren.   

- Bang, echt doodsbang? Ik was niet bang voor de Duitsers, maar ik was bang voor soldaten die schreeuwden en voor mensen die de fietstas van mijn Moeder leegpak­ten. Doodsbang was ik ook voor vliegtuigen. Voor de bommenwerpers die heel hoog door de lucht golfden en voor de jagers die gierend over de spoorlijn schoten. Daar was ik bang voor. Heel erg bang.

-In het boekje ' Joods Leven' staat: Mozes Velleman geb. 22-2-1936; overleden 12-10-1942  Auschwitz

Ik zie hem nog voor me : een mager bleek jongetje  van zes jaar met zo'n alpinopetje op.

- Bij ons in de bakkerij werkten vier mensen die alle vier in aanmerking kwamen voor graafwerk­zaamheden. Ze schoten hals-over-kop het kippenhok in als de zwartjassen kwamen. Rond Kerst '44 werd de bakkerij gevorderd door de Duitsers. Fallschirmjäger, die gelegerd waren in Hotel Brinkhorst.

Ze bakten bij ons uitsluitend 'Kuchen mit Marmelade'. De ingrediënten daarvoor moest ik vaak halen bij de Duitse kok van Hotel Brinkhorst. Boter, jam, suiker. Je snapt dat dat dus bij ons thuis wel goed zat.

- Wat betreft die Duitsers bij ons in de bakkerij: vanaf die datum hadden wij -en onze onderdui­kers- geen last meer van zwartjassen.

- Onze ouders hadden veel zorgen om kleren en schoenen voor ons te kopen, want er was bijna niets te koop en wij groeiden maar door. Zelf merkten we daar niet zo veel van, want we waren nog veel te jong. Broeken die stuk en te klein waren werden weer opgelapt en van tweee jurken werd er een gemaakt. We vonden dat gewoon. We dachten dat dat altijd al zo gegaan was.

- Ik weet nog wel dat truien werden uitgehaald omdat ze te klein waren geworden. Dan werd van die wol een nieuwe gebreid, aangevuld met wol waarvan nog wat was. Later heb ik nog wel eens zo'n trui gevonden. Toen dacht ik, hoe is het mogelijk dat ik in een trui heb durven lopen met zulke afschuwelijke kleuren erin.

- 's Avonds om 8 uur, als alles verduisterd was, zaten we binnen bij het licht van de carbidlamp. Stinken!! Wat we dan deden weet ik niet eens precies meer. Maar we moesten wel altijd vroeg naar bed.

- Tegen het eind van de oorlog reed de GTM bus op houtgas. Een grote ijzeren cylinder zat achter aan de bus en daar stookten ze hout in voor gas. Een tweede bus zat dan met een ijzeren buis aan de 'gas'bus vast en zo sukkelden ze dan samen over de weg. 

- De eerste tijd speelden we wel op straat. Maar naarmate we ouder werden, de bommenwerpers in steeds grote groepen overvlogen en de oorlog steeds dichterbij kwam, was het op straat spelen eigenlijk wel gedaan. Vriendjes en vriendinnetjes hadden we natuurlijk nog wel. Maar wat we nu 'sociale contacten' noemen daarvan kwam toen maar bitter weinig terecht.

- Eén van de hoogtepunten van het jaar was het Kerstfeest in de Grote Kapel. Dan werd een uitgebreid zangstuk ingestudeerd, een Kerst-cantate en dan kwamen alle ouders luisteren. We kregen een wollen borstrok die de vrouwenvereniging had gebreid en verschrikkelijk kriebelde. En we kregen een boek. Later was de wol voor borstrokken gelukkig op.

- Het 'Kerstfeestboek' van 1942 staat nog steeds bij mij in de kast.  =

 

AVEGOOR. 

Toen ons land nog maar kort bezet was, lieten de Duitsers al een oog vallen  op Avegoor. Eind 1940, begin 1941 werd het in  beslag genomen. Wat zich daar afspeelde wisten wij niet, want er werd een groot hek omheen gezet. De Laag van Avegoor werd afgesloten en het mooie grote plantsoen werd erbij aangetrokken. Het stuk grond tussen de Eikenstraat en Avegoor bleef er eerst nog buiten. Dat werd later (1942) in gebruik genomen. Er werden twee hoge kazernegebouwen op neergezet, waarvan er één na de oorlog weer is afgebroken. Evenals in  Klein Avegoor -het latere Jeugdland- werden hierin de soldaten ondergebracht. De rest van het landgoed werd als school  ingericht. Het totale complex vormde het opleidingskamp van de Nederland­se SS. Het enige in Nederland. Soms werd ineens de weg afgezet en dan verscheen er een aantal zwarte personenauto's met een vlaggetje aan het voorspat­bord. Het geheel omringd door bewapende motorrijders. Dan kwamen de 'Übermen­schen' op bezoek. Tot aan de bevrijding is Avegoor op de een of andere manier bezet gebleven. Na de oorlog werd het een interneringskamp voor NSBers. Tenslotte is het weer in handen gekomen van de oorspronkelijke eigenaar, de Ambtenarenvak­bond Abva/Kabo. Doordat het hek bleef staan zoals de Duitsers het in 1941 geplaatst hadden, zijn de Ellecommers een schitterend plantsoen met prachtige bomen en fraaie waterpartijen kwijtgeraakt. Kennelijk voorgoed.

- Al in het begin van de oorlog kregen de bewoners aan de Laan van Avegoor die geen kinderen hadden, opdracht hun huis te verlaten. Ze moesten maar zien waar ze bleven.

- Wij kregen de Oberfsturmführer en de Lagerführer en ik weet niet wat voor indrukwekkende namen van hoge pieten  -SS officieren van Avegoor- met hun gezin als buren. De familie Hauk en de familie Hartman met hun zoon Udo. En Brendel die de baas was van het hele spul.

- Wij gapten uit vrachtauto's achter Avegoor snoep en sardines die we (er was teveel voor ons) in de vijver gooiden.

- Onze laan werd afgesloten met een doorgang naar Avegoor. Daar kwam een schildwacht te staan. Het was afgelopen met het spelen bij het bruggetje en in het 'böske'.  Er kwam een heel hoog en heel lang hek om Avegoor te staan.

- 1941. Dagelijks ging hij achter Avegoor, tegen de Els aan, grassnijden voor de konijnen. Een mand bij zich met daarin een vest en een oud aardappelmesje. Onder dat vest, onzichtbaar, een paar grote pakken boterhammen. Die legde hij in een oude verroeste emmer neer onder de hoge bramenop­was.  Op Avegoor werkte een vaste groep gevangenen die onder bewaking iedere dag met de bus uit Arnhem kwamen. Ze vormden de tuinploeg. Daarom was dat brood de volgende dag altijd weg.

-In het begin vonden we dat we in een akelige positie terechtgekomen waren. Maar op den duur bleek juist het tegendeel waar te zijn.

 Toen bij de spoorwegstaking overal razzia's gehouden werden, was mijn  Vader juist ziek. Hij had het in de keel. Onze Duitse buurman raadde mijn Moeder toen aan een briefje bij de dokter te halen dat mijn Vader angina had. Kwamen ze aan de deur dan moest mijn Moeder dat briefje laten zien. Angina was een 'Ansteckende Krankheit' en het betreden van zo'n huis was de Duitsers 'am strengsten Untersagt'.

- In het begin mochten we ons niet met die mensen bemoeien. Maar al gauw speelden die kinderen met ons mee en het duurde niet lang of ze spraken netjes Nederlands tegen ons.

- Kinderen zijn kinderen. We speelden met elkaar. Wij leerden er geen Duits door, zij wel Nederlands. Maar ja, het bleven Duitse kinderen. Op een keer zei Udo tegen zijn  Vader: Wo hast du das Judenrad? Maulhalten, schreeuwde zijn Vader en hij kreeg me een klets om z'n oren!  Ik heb niet de indruk dat Ellecom uitgesproken nadelige gevolgen heeft gehad door de aanwezigheid van de Duitsers op Avegoor.

- Eén grote smet is op dit kamp gelegd. Dat betreft het doodschieten van Gastelaars uit Doesburg. Iemand die ondergronds werk deed. Onze buurman, Brendel de Kampcommandant van Avegoor was op dat moment in Duitsland. Toen hij terug­kwam en hoorde wat er gebeurd was brak de hel los. Ik weet dat degenen die dat gedaan hebben zwaar gestraft zijn. Ik hoorde dat ze onmiddellijk op transport naar het Oostfront gezet zijn.    

- In het schooljaar '42-'43 zat ik op de Mulo in  Dieren. Met o.a. Jan Bosman van 't Winkeltje en Peter de Villeneuve. Op een dag kwamen Jan en Peter op de fiets van school. Halfweg de Kerkallee zien ze de vrouw van de kampcommandant van Avegoor met de dienstmeid aankomen. We gaan niet aan de kant zeggen Jan en Peter tegen elkaar. Gevolg: de SS mevrouw komt met een duik in de rogge terecht. 's Avonds rond acht uur wordt bij ons aangebeld. Vader doet open. Staat een gewapende SS patrouille voor de deur. Ze zoeken een jongen met blond haar. Ik moet aan de voordeur komen. Blijkt de dienstmeid tussen die soldaten te staan. Ik ben het niet. Peter wel. Hij wordt meegenomen en moet de nacht op Avegoor doorbrengen. De volgende dag moet hij zijn  excuses aanbieden aan de gevallen vrouw.

- Die soldaten moesten vaak oefenen langs de straat. Dat begon met marcheren. Ze hadden zwarte halve leren laarzen aan met ijzerbeslag onder de zolen. Dat ketste op de kinderkopjes van de weg.

- Als ze marcheerden liepen ze met zijn vieren  naast elkaar en vlak achter elkaar. De rechtervoet van  de een werd naast de linkervoet van zijn voorganger gezet. Je zag dan zo'n groen stampend blok over de weg lopen. Zag er best rot uit.

- Vaak marcheerden de soldaten op straat. Dan ineens een harde brul en het hele koor vloog uit elkaar om dekking te zoeken. Dan zag je zo'n vent met een helm op en van die zwarte laarzen aan onder een stronk boerenkool liggen. Het geweer in de aanslag. Kun je je voorstellen dat we er vaak bij stonden te lachen?

- Meester Kool werd van huis opgehaald en naar Avegoor gebracht. Daar kreeg hij de horen dat de schoolkinderen niet mochten lachen tijdens de militaire oefeningen. Hij werd daarvoor persoonlijk aansprakelijk gesteld.

- Een keer kwam met de bus een groep vrouwelijke Duitse militairen (Luftwaffenhel­ferinnen) naar Avegoor. In het uniform van de Luftwaffe. Het waren, wat wij noemden, Grijze Muizen, die bij de Haverkist en de Zijpenberg de radarposten bezetten. Nauwelijks een uur later zagen we een grijze Duitse vrachtauto de poort van Avegoor uitrijden. Achterin zaten de grijze muizen. Het boterde niet zo goed tussen de SS en de rest van het Duitse leger.

 - Als je naar school ging zag je natuurlijk vaak dat gedoe rond Avegoor. Maar in het dorp merkte je er weinig van. Je zag wel officieren met hoge petten en allemaal zilveren  dingen aan hun uniform door het dorp lopen. Maar soldaten eigenlijk weinig. Die zwartjassen, die laffe Landwach­ters en al dat andere vreemde spul, dat was veel beroerder.

- Onder het marcheren moesten ze altijd Duitse marsliederen zingen. O.a. 'und wir fahren gegen Engeland'. Ze kregen zangles in een van de lokalen van Avegoor. Grote kerels die van de 'meester' zangles kregen! We wisten niet wat we (stiekem) zagen.   =

 

 

PALESTINA.

 In de nazomer van 1942 werd het stuk bouwland tussen de Eikenstraat en Avegoor 'geannexeerd'. Er kwam een groot hek omheen. Waar eerst de afrastering had gestaan werd nu een smalspoor aangelegd. Van boven, vanaf de ingang van Ave­goor, helemaal aflopend naar achteren tot bij de Els. 

En aan de andere kant over de voormalige Laan van Avegoor.

Plotseling waren ze er, een grote groep kaalgeschoren mannen op klompen met gekke lange jassen aan en een Davidsster op de borst. Een stel schreeuwende soldaten er omheen. Ze sjokten de hoofdingang van Avegoor binnen en werden naar het plantsoen gebracht. Daar moest ze ijzeren kiepkarren met zand vullen die dan over het smalspoor door een paard naar boven werden getrokken. Daar werd het paard er afgehaakt, iemand ging achter op zo'n kar staan en dan ging het naar beneden. Met een stuk hout tussen het frame en een wiel kon er geremd worden. De lege karren werden dan weer door paarden naar boven gebracht. Zo werd het glooiende plantsoen in een strak waterpas liggend grasveld veranderd. De grote massa zand werd zo verplaatst naar achter in de Els. Het werd de ondergrond voor de te bouwen turnhal. In nauwelijks drie maanden tijd was al het grondwerk voltooid. Het waren 140 Joodse mannen uit Amsterdam, Rotterdam en Den Haag die in het grote leegstaande huis 'Irene' werden ondergebracht. In het dorp werd het Palestina genoemd.

 

- De weg werd afgezet en de mensen naar binnen gejaagd als de dwangarbeiders 's morgen en 's avonds over de straat moesten. Wie niet goed mee kon werd met knuppelslagen tot spoed gemaand. Een meisje op school, ik geloof Lies Hofman, kwam volledig overstuur op school toen ze gezien had hoe één van die mensen werd neergeknuppeld.

- Mijn Moeder deed altijd demonstratief de gordijnen dicht als dat schreeuwende ongedierte met hun buit over de straat kwam. Nu ik er over nadenk krijg ik weer een misselijk gevoel in mijn lijf.

- Met de komst van de Joden vielen wij met een geweldige klap in een wereld die ons totaal onbekend was. Thuis moesten de gordijnen dicht en in stomme verbazing stond ik daar tussendoor te gluren naar wat zich buiten afspeelde.

- Een beeld dat ik nooit vergeet waren de gevangenen van Klein Palestina. Ze kwamen vaak door het hek van Avegoor aan de Binnenweg, tegenover ons huis. Het was intriest zoals die mensen dan voorbijsjokten.

- In mijn gedachten regende het altijd als die mensen in hun lange jassen voorbij kwamen. Zij mochten niet opkijken en wij kropen weg uit angst voor het ge­schreeuw.

- Het kan niet waar zijn dat die bewakers ooit een moeder gehad hebben, zei mijn Oma. Daar heb ik toen als kind vaak over nagedacht. Zouden ze in Duitsland iets hebben waar zulke wezens uit tevoorschijn kwamen? Een enge grot of een griezelig beest of zoiets. Pas veel jaren later ben ik helaas wijzer geworden.

 - Palestina combineer ik nog altijd met kale hoofden, oude mensen, steepjeslobber­pakken en geschreeuw, geschreeuw, geschreeuw.

- Het bestaan van concentratiekampen, van martelingen, van Jodenvervolging, laat staan van gaskamers en massaexecuties was ons volkomen onbekend. Ook onze ouders hadden daar geen flauw idee van. Anders hadden we er in een onbewaakt ogenblik wel eens over horen praten.

- Op een keer was er hevige consternatie op school. Meester Kool was opgepakt en naar Avegoor gebracht. Pas uren later kwam hij terug. Met een heel bleek gezicht. Hij zei alleen maar dat we niet op straat mochten zijn als de gevangenen voorbij kwamen. Deden we dat toch dan werd hij daarvoor verantw­oordelijk gesteld. 

- Meester Kool werd opgehaald uit school. Eén van de Joodse dwangarbeiders was overleden. En toen hij naar het kerkhof werd gebracht over het pad langs Klein Avegoor, toen stonden wij allemaal voor het raam van de school te kijken. Niet lang daarna kwam een stel Duitse soldaten de schoolgang binnenstampen en de meester werd meegenomen. De volgende dag stond hij weer voor de klas. Ik heb er nooit een woord van hem over gehoord.

- Tussen lege kisten door die bij Brinkhorst de groentenboer voor de deur stonden, zag ik ze voorbij sjokken. Ouwe gebogen mannen. Het was een naar gezicht. Maar veel erger waren die bewakers. Zij schreeuw­den. Ik kon ze niet verstaan. Maar ze schreeuwden. Ze schreeuwden tegen die mensen. Die bewakers hadden bolle koppen met een helm er omheen. En een geweer met een bajonet. En ze schreeuwden maar. En die mensen sjokten maar door. Op klompen. Gebogen. Met hun armen bungelend langs hun grijze jas.

- Het vreselijkst was wel het schreeuwen van die bewakers. Jaren later als ik een Duitser hoorde schreeuwen, in Scheveningen aan het strand of tijdens een vakantie in Duitsland, dan stond ik weer stijf van schrik. Kreeg ik zweetdruppeljes op mijn bovenlip.

- Ver na de oorlog was ik samen met een collega op weg naar een beurs in Düssel­dorf. Een oud-collega, gepensioneerd, ging ook mee. Hij zat achterin de auto. Ergens in het Ruhrgebied kwamen we in een file. Ik stopte keurig maar de man achter mij stootte iets tegen mijn trekhaak aan. Daardoor kwam mijn bumper tegen de bumper van mijn voorganger aan. Daar ging onmiddellijk het portier open en een vent met een opvallend dik hoofd kwam naar ons toe. Hij trok de deur open en begon tegen me te schreeuwen. Voor ik wist wat er gebeurde was mijn oud-collega achter uitgestapt. Hij liep naar die schreeuwerd, boog zich voorover tot met zijn gezicht vlak voor die dikke kop en begon ook te schreeuwen. Zo hard, zo ongelofe­lijk hard, ik wist niet wat ik hoorde. In het Nederlands. Wat kon die man schreeu­wen. De dikkop schoof verbaasd terug, draaide zich om en verdween als een haas in zijn auto. De collega stapte weer achterin en zei rustig: ik ken dat soort. Van vroeger.

- Het hele terrein voor Avegoor werd afgegraven om er een sportterrein van te maken. Er werd een voetbalveld met een sintelbaan er omheen aangelegd en een stenen tribune met de rugkant naar de Binnenweg gebouwd. Tussen het hek door heb ik daar Osendarp zien lopen tijdens een bezoek van Mussert.

- Osendarp liep daar zijn rondjes, terwijl Seys Inquart, Rauter en Mussert gedrieën

naast elkaar naar dat machtige Duitse oorlogsgeweld keken.

- Na afloop was er een eenpansmaaltijd voor de SS, de Jeugdstorm en overig gajes.

- Tijdens wedstrijden op het nieuwe sportterrein heb ik die Oostenrijkse advokaat Zeseneenkwart gezien. Hij was de hoogste supermof in Nederland.

- Op het afgegraven zand is toen in de veenachtige grond van de Els die grote turnhal gebouwd.

 

- Het dorp hield er een sportterrein aan over. Direct na de oorlog werd de voetbal­club opgericht. Ik heb er toen nog vaak op gespeeld. Later is het allemaal weer plantsoen geworden. Maar het hek bleef er omheen staan. Het werd door Avegoor geannexeerd. Jammer.    =

 

VLIEGTUIGEN.

 - Al vroeg in de oorlog viel er een bom in het weiland bij boer Holtslag aan de Doesburgse Dijk. Vanaf die tijd was ik als de dood voor nachtvluchten van bommen­werpers.

- Nog heel goed weet ik dat we 's avonds of 's nachts aan de Buitensingel stonden. Dan keken  we naar de zoeklichten, o.a. bij boerderij De Pol van Dijkstra. Een machtig schouwspel al die zoeklichten die probeerden een vliegtuig te vangen, wat maar zelden lukte.

- Later werd er zwaar luchtafweergeschut geplaatst op de hei bij Dieren. Als dat begon te schieten moesten we naar binnen om geen scherven op ons hoofd te krijgen. - Eerst vlogen ze alleen maar 's nachts. Als je in bed lag hoorde je ze in de verte al aankomen. Met een monotoon ritmisch golvend gebrom. De ene groep vliegtuigen na de andere. In het begin vond ik het eigenlijk wel mooi. Dat gebrom in de verte en dan diep onder de dekens.  

- Bij luchtalarm moesten we van juffrouw Oostra onder de bank gaan zitten.

- Als het in de lucht erg tekeer ging moesten wij ons aankleden en bij onze ouders op de slaapkamer komen zitten. Mijn Moeder had dan altijd een klein koffertje bij zich. Meestal moesten we dan al gauw met haar mee naar beneden. Daar stonden we dan in  de gang. Bang, raar bang, net als mijn Moeder. Mijn Vader bleef boven om  te kijken wat er gebeurde.

- September/oktober'44. Ik was op weg naar Laag Soeren om melk te halen bij een boer die we daar kenden. Plotseling doken vliegtuigen omlaag om de spoorlijn te bombarderen. Ik liep net voor villa Hofstetten. Achteraan bij een hoek van de villa viel een bom in het land. En aan de andere kant vielen er drie bij de spoorlijn. Ik lag er precies tussen.Plat op de grond. Het leek wel of de wereld verging. Het was lawaai dat pijn deed. Ik ben nog nooit zo bang geweest. Op een draf ben ik naar huis gerend in de Kastanjelaan.

- Mijn Vader werd opgepakt door de Landstorm, de zwartjassen. Hij moest voor de Organisation TOT meehelpen éénmansgaten graven langs de Straatweg. Bij alarm kon je er op je hurken inzitten en dan kwam je hoofd er niet bovenuit. Zo'n gat was goed zichtbaar omdat er een stok bij in de grond was gestoken met een bosje stro er bovenaan.  

- Als je tegenover de Eikenstraat het bos ingaat, naar het kerkhof, dan kon je direct na de spoorlijn linksaf. Tussen de Franse Dennen en de spoorsloot door. De weg, een soort brandgang, liep dan als vrij snel naar beneden. Op het laagste punt was (is?) een tunneltje onder de spoorlijn door voor waterafvoer uit het bos. Precies op dat laagste punt viel eind '44 een bom. Alle ruiten aan een kant van de school waren er uit. Zo ook van het huis van meester Kool, de  Kapel en het huis van Van der Burg.

- Toen die bom bij de Franse Dennen viel hadden we aan een kant van het huis geen ruit meer heel. Maar het gekke was dat de scherven niet in huis kwamen maar buiten. Op de stoep en op het grind.

Het scheen dat er door de gigantische explosie even een luchtledig was ontstaan, waardoor, door de luchtdruk van binnenuit, het glas uit de sponningen was gedrukt. Maar of er schade was aan de spoorlijn? Ik weet het niet meer.  

 

- De luchtaanval op een trein tussen Ellecom en De Steeg verliep voor de Engelse piloot noodlot­tig. Hij raakte de boomtoppen bij de spoorwegovergang bij Middachten en stortte neer. Uit het wrak haalden wij een band met fosforkogels die we in het bos tegen een boom gooiden om te laten ontploffen. Een jongen uit Ellecom nam er een mee. Liet hem op de straat vallen en kreeg de fosfor in zijn lijf. Hij is eraan overleden.

-Eerste Kerstdag '44 werd tussen Ellecom en De Steeg een militaire trein diverse keren beschoten door Engelse jagers. Een jachtvliegtuig vloog door de bomen en stortte neer. De trein vervoerde in Arnhem
gestolengoederen.    
- Een klein brandend puntje dat in de lucht voorbij  kwam brommen. Als 't gebrom ophield moest jeje op de grond laten vallen. Dan was het  een V 1

- De weg die bij Hofstetten het bos in gaat en de Lange Juffer werden met sintels verhard. Een paar honderd meter voorbij de spoorlijn werden langs die wegen grote ondiepe gaten gegraven met een zandwal langs de kant. Daar werden kisten met munitie of zoiets opgeslagen. Er stonden ook wel eens vrachtauto's in. Het was tot verboden gebied verklaard maar ze lieten ons als kleine jongens daar toch wel rondlopen. Bij Reekers' tuin en zo.

- Ik bereikte de leeftijd dat je voor de O.T. moest werken. Organisation Tot, een Duitse dwangarbeiders organisatie, genoemd naar de uitvinder ervan, ene Hoempel­de­poemp Tot. Je moest graven: geulen, gaten, bulten, grachten. Graven, graven. graven. De Landwacht haalde je op. Ik heb in 't konijnenhok gezeten, op 't dak, in 't weiland, onder de tafel, ziek in bed. Je kunt het zo gek niet prakkiseren. Maar ik heb niet gegraven voor dat volk.

- Op mijn verjaardag is 's nachts een V1 gevallen op  Groot Bergstein, het huis van Mees. Dat was 23 februari 1945. Het was verschrikkelijk. Alles was glas en rommel en kapotte boel.

- Mijn Vader zei dat alle ramen uit de kerk waren. Ook die prachtige gebrandschil­derde waar we altijd naar keken als het weer zo lang duurde.

- Meteen was mijn Moeder in de slaapkamer. Blijf liggen, blijf liggen, riep ze, het is allemaal glas op de grond. Toen ging ze schoenen halen en mochten we uit bed. Zelfs op de dekens lagen de glasscher­ven. Midden in de nacht liepen overal mensen op straat. Wij ook.

- In het huis van Mees zaten Duitsers. Er werd verteld dat er doden waren. In ieder geval was dat huis één grote puinhoop geworden.

- Een aantal keren waren bij ons geallieerde piloten in huis. Ze waren neergeschoten en met behulp van de ondergrondse op weg naar vrij gebied.    =

 

VOEDSELVOORZIENING.

 In het begin van de oorlog was dat geen bijzonder probleem, al was vrijwel al het gangbare voedsel op de bon. Suikerbonnen, aardappelbonnen, vleesbonnen, snoep­bonnen en ga zo maar door. Op papieren aan de winkelramen werd vermeld welke bon waarvoor geldig was, voor welke periode en hoeveel je per bon kon kopen. Koffie en thee was wel op de bon maar alleen als surrogaat verkrijgbaar. Zaken als chocolade, sinaasappels, bananen en dergelijke waren er niet. Die kenden we alleen van horen zeggen. Kleding was op punten, textielpunten en voor sigaretten waren tabaksbonnen. Congsi was een beroemd (of het enige) sigarettenmerk.

- Het gekke was dat je niet alleen een bon moest geven maar ook nog moest betalen.

- Met de tuin erbij konden we het thuis aardig volhouden.

- Er werd in die tijd nogal wat wild gestroopt.

- We hoorden dat er een noodslachting was en we boften: we konden een stuk kopen. Daar hebben we heerlijk van gesmuld. Naderhand hoorden we dat het van een afgekeurde koe was geweest. Maar we hebben er geen nadelige gevolgen van ondervonden.

- Mijn Moeder had een flessendrager van stof gemaakt. Die droeg ze onder haar regenjas.

- Op de fiets naar de boer onder melkenstijd en dan voor 8 uur weer binnen zijn. Spannend.

- Door het slechte eten kwam ik onder de zweren te zitten. Vooral op mijn benen. Ik kreeg van de dokter trekzalf. Een vieze zwarte smurrie. Er werd een oud laken in stroken gescheurd, daar werd trekzalf op gedaan en dan als verband om je been gebonden. Je zag eruit als een echt oorlogs­slachtoffer.

- Je wist nooit of je onderweg misschien gepakt werd.

- Als je gepakt werd kon je er zeker van zijn dat je alles kwijt was. Soms inclusief je fiets.

- Bij de apotheek in Dieren werd een pot met kalk gehaald. Daar ging een grote schep van door mijn eten en dat moest ik dan doorslikken. Vreselijk vond ik het. Maar ja, het moest van de dokter.

- Het waren de Landwachters, die zwartjassen, die met veel plezier je hele fietstas leeghaalden en in een grote jute zak stopten. Ik ben ervan overtuigd dat ze het zelf thuis opaten.

- Wat hadden we een diepe minachting voor die Landwachters die met een lachend gezicht bij de brug in Doesburg de mensen het eten afpakten waarvoor ze soms al dagenlang onderweg waren geweest. Wat had dat tuig in feite een geluk dat ze direct na de oorlog werden opgepakt en niet als opgejaagd wild bleven rondlopen. Want dan zouden een heleboel van die z.g. politiemensen er ongetwijfeld een stuk beroerder vanaf zijn gekomen.

- Alle radio's moesten ingeleverd worden. Wij hebben de oude radio van mijn  Opa ingeleverd en onze eigen radio verstopt. Regelmatig werd ermee naar Radio Oranje geluisterd. Op een dag werd die radio ontdekt door een controleur van de Economi­sche Controle Dienst, de ECD. Hij heeft ons niet verraden. Maar hij kwam vanaf toen wel iedere week een roggebrood halen.

- Al in het begin van de oorlog moesten alle radio's ingeleverd worden, net als alle koperen en bronzen voorwerpen die we in huis hadden. Mijn Vader leverde een radio in die de buurman de avond ervoor in elkaar geprutst had. Het koper dat we in huis hadden werd onder de vloer van de schuur in de grond gestopt. De luidklokken werden door de Duitsers uit de kerktorens gehaald. Maar onze kerkklok mocht blijven hangen omdat het een Hemony-klok was. Er kwam met witte verf een H op de klok te staan en in de toren werd een keurig ingelijst papier opgehangen waarop stond dat onze klok onder het 'beschermd historisch cultuurgoed' viel.

- Hij liep met zijn Vader door het bos langs die hoge wal in de buurt van de voormalige schiet­baan. Lekker langs de stijle kant van de wal naar beneden glijden. In die wal zaten veel konijnenholen. Ineens zag hij in zo'n hol, tussen het blad, een koperen vaasje liggen. En nog een. En ook andere koperen dingen. Zijn die dingen van ons? vroeg zijn Vader. Nee, ze waren niet van ons. Dan stop je ze weer in dat hol, met blad er boven op en je vergeet wat je gezien hebt. Snap je? Ja, hij snapte het.    =

 

ZOMER EN HERFST 1944.

 Juni 1944. Geallieerde landingen in Normandië. Dat bericht vloog door de wereld. Ook in Ellecom via de vele verstopte en dus clandestiene radio's. Eerst even fluisterend maar al gauw als een publiek geheim. Vanaf toen werden kaarten van Frankrijk op zolder tegen de wand geprikt en met zelfgemaakte vlaggetjes aan spelden werd de opmars bijgehouden. Briefjes gingen door het dorp. De berichten­dienst werkte op hoogspanning.

- Tijdens het speelkwartier van de Mulo in De Steeg kwam meneer Pastoor ons vertellen dat de geallieerden geland waren op de Franse kust.  Groot was onze vreugde en om 12 uur gingen we als een speer naar huis om te vertellen wat we gehoord hadden.

- Hoe kom je erbij, zei Moeder. Van meneer Pastoor, zeiden wij. Later bekende ze dat ze het ook gehoord had, maar dat we nu nog voorzichtiger moesten zijn.

- Ik zat op de Mulo in De Steeg en toen we het hoorden zijn we met een stuk of wat jongens in draf naar huis gegaan. Drie kilometer hardlopen. Ik was kapot toen ik thuis kwam en daar wisten ze het toen al'.

- Iedereen was het er over eens: de ellende kon nu niet lang meer duren.

 

Dolle dinsdag, 5 september 1944 en de dagen er na...

 

- Plotseling werd er overal verteld: je kunt niet meer met de trein mee. Alles ligt stil. De Duitsers zijn op de vlucht geslagen. De geallieerden komen met groot geweld deze kant op.

- Ik ben op 5 september per trein uit Friesland gekomen. Met een koffer vol voedsel. Mijn zuster woonde daar. 's Morgens om 8 uur uit Heerenveen en om half twaalf 's avonds in Dieren. Onderweg uren wachten op stations of zo maar ergens. Een keer of vijf eruit gerend, de spoorsloot in omdat er vliegtuigen laag overkwamen. Ver na spertijd in Dieren. Lopend naar huis in Ellecom. Tussen twee SS-ers in die ook met de trein waren meegekomen. Zij waren groot en sterk. Ik was klein en zwak. Dus zij droegen de koffer. Met voedsel. Van mijn m'n zuster.

- De Duitse families die in de huizen aan onze Laan woonden, kwamen afscheid nemen. Ze gingen in GTM-bussen naar hun vaderland terug. Hun mannen moesten hier blijven. Die moesten vechten. Het maakte diepe indruk op me. Vriendjes waar je mee gespeeld had die op de vlucht gingen en mijn Vader die zei: het kan niet mooier.

- Vanuit de Middachterallee kwamen ze het dorp binnen sloffen. Vluchtende soldaten die doodmoe waren. Met alles bij zich waar maar wielen aan of onder zaten. Sjokkende paarden voor overbeladen karren, sjokkende soldaten naast volgepakte fietsen, bolderkarren van kinderen en twee vertegen­woordigers van Das Dritte Reich ervoor.

- Mijn broer werd in '43 opgeroepen voor de arbeidsdienst. Hij is toen onmiddellijk ondergedoken zonder dat mijn ouders wisten waar. Direct na Dolle Dinsdag was hij weer thuis.

- In de avond kwam langzaam een heel lange trein voorbij. Een stel personenwagens en een hele rij goederenwa­gens.  Allemaal vol mensen. Een lokomotief ervoor en één erachter.

- Onder de hoge beuken van de Middachterlaan stonden overal boerenkarren. Vaak van die karren met zo'n witte huif erboven. Soldaten zaten op de grond te eten of lagen er te slapen. Ook stonden er keukenwagens die eten kookten.

- Onder de laan naar het kerkhof stonden een paar keukenwagens die eten kookten voor de troepen die voorbij kwamen. Ik slenterde daar rond en zag op een boerenwa­gen een grote weckfles met vlees staan. Ik dat ding in mijn jas gerold en naar huis. Trots kwam ik binnen en zette mijn buit op tafel. Daar kreeg ik van mijn Moeder door de benen, niet te krap. Dat was diefstal en ik mocht niet stelen en op zo'n manier ging het van kwaad tot erger en het was schandalig wat ik gedaan had en zo ging het nog even door. En een kwartiertje later zaten we in de keuken allemaal aan een koningsmaal. Met veel vlees.

- Mijn Moeder kookte een soort soep. Ik weet niet hoe. En dan haalde ze uit de tuin wat bladeren van groene kool. In de koekepan bakte ze die bladeren een beetje bruin, sneed ze aan reepjes en deed dat door de soep heen. Het was heerlijk. 't Was ongelofelijk lekker. Na de oorlog hadden we het weer eens over de heerlijke soep met die gebakken kool. Nog eens een keer maken? O nee daar begon ze niet aan. Hoe kwamen we op het idiote idee. Maar na heel lang zeuren en drammen heeft mijn Moeder toch nog een keer die soep gemaakt. Met die gebakken koolbladeren. 't Was echt niet te (vr)eten!

- Aan de binnenkant van het hek van Avegoor stond de SS, aan de buitenkant stond de Wehrmacht. Ze maakten mekaar uit voor rotte vis en dat ging bepaald niet broederlijk. Met de vuisten. Vooral die SS-ers hadden het daar gevreten. Je zag er dan ook niet één buiten het hek komen.

- Het was een hele gekke wereld. Ik geloof dat wij toen al aardig wat gewend waren, maar nou wisten we echt niet meer wat we meemaakten.

 

Zondag 17 september 1944.

 

De Engelse parachutisten landden bij Oosterbeek/Renkum. Aan de westkant van Arnhem. In Ellecom werden voor de middag wel veel extra vliegtuigen opgemerkt. We hadden het idee dat het vliegveld Deelen werd gebombardeerd.  Maar van een luchtlanding en parachutisten hadden we geen flauw benul. Ook op Avegoor waren geen opvallende activitei­ten te bespeuren. Dominee De Zwaan preekte in de kerk en aan niets was te merken dat onze wereld op barsten stond.

- Mijn broer zat op de HBS naast een jongen die in Oosterbeek woonde. Die jongen was de 16e jarig. Dus mijn broer naar Oosterbeek. Blijven slapen. De volgende dag belde hij op:  Het is hier vol met vliegtuigen en overal parachutisten in de richting Wageningen. Ze zeggen dat het Engelsen zijn maar ik heb ze hier nog niet gezien. We weten niet wat dat allemaal is. Maar het is een schitte­rend gezicht. Nee, ik heb nergens horen schieten. We zien ook geen Duitsers. Mijn Vader zei dat hij onmid­dellijk via Schaarsbergen naar huis moest komen.  Tegen de avond kwam hij binnen. Met een ongelofelijk verhaal.

- Pas laat in de middag hoorden we dat er parachutisten bij Arnhem waren geland.

- Ik ging in Arnhem op school. Van naar school gaan was vanaf dat moment geen sprake meer. Dit heeft geduurd tot juni 1945.

- Ik weet nog dat er hele grote  Duitse tanks over de straatweg reden, richting Arnhem. Ook op het land bij de Miladyberg stonden tanks. Volgens mij stonden die er al voor die luchtlanding in Arnhem.

- De Vader van Johan had een vriend die allerlei namen van militaire regimenten en zo verzamelde. We konden ons niet voorstellen wat je daar nou aan had, maar goed, die man deed dat. Wij als jochies slenterden langs de spoorlijn, door de spoorkuil en kwamen zo ook bij de tanks die kort daarvoor langs en tegen de Miladyberg waren neergezet. Er liepen soldaten bij met zwarte overalls aan en van zwarte bergbeklim­merspetten. Heel anders dan die van de SS, al stond daar dan ook wel een doodskop op. Het waren best aardige soldaten want we kregen snoepjes van ze. Op hun mouw stond van welk regiment ze waren maar met van die gekke letters die we niet konden lezen. Toen we dat zeiden was er een die het in gewone letters op een papiertje schreef. Ook nog met cijfertjes erbij. Ik weet niet meer wat het was. Op de een of andere manier voelden we dat we beter niks over die vriend van Johan zijn Vader konden zeggen. Die was er trouwens heel blij mee. Prachtig voor mijn verzameling, zei hij.

- Ik had nog nooit een Duitse soldaat met een keukentrap zien lopen. Maar nu was hij er. Hij stond op de weg, ter hoogte van de ingang van Avegoor. Door de Middachterlaan kwamen groepen Engelse krijgsgevangenen. Die Duitser had zijn keukentrap nodig om foto's van de para's te maken. Maar die begonnen allemaal blij te zwaaien en hun vingers in een V-teken in de lucht te steken. Nou, dat was kennelijk de bedoeling niet en die traploper begon te gillen en te schreeuwen. De hele groep moest stil staan. Toen werden er een stuk of wat gewonden met een verband om hun hoofd en een arm in een mitella vooraan gezet. De vent weer zijn trap op en meteen begon het hele koor weer te juichen en te zwaaien. Zelfs de gewonden. Wij lachen natuurlijk.

- Weer een hoop geschreeuw en geblèr, maar die Engelsen trokken zich daar absoluut niets van aan. Die stonden gezellig met elkaar te kletsen, staken een sigaretje op en vonden 't schijnbaar allemaal best. Tenslotte moesten ze allemaal weer doorlopen en stond er een stom rund voor joker met een keukentrap langs de weg.

- Er reden militaire Rodekruisauto's bij Klein Avegoor in en uit. Die auto's kwamen uit de richting Arnhem. Klein Avegoor was ingericht als noodhospitaal. Ik heb een aantal keren zo'n auto naar het kerkhof zien rijden. Mijn  Vader vertelde later dat aan de rand van het kerkhof militairen werden begraven die kort na de oorlog daar weer weggehaald zijn .

- Langs de Straatweg stond Victor Brinkhorst de groentenboer. Hij deelde appels uit aan de Tommies die voorbijkwamen. Victor Brinkhorst was 'dom' . Hij snapte niet wat die schreeuwende Duitsers bedoelden en bleef appels uitdelen.

- Er reden vrachtauto's met gevangen Tommies voorbij. Zij maakten het V-teken. Wij ook.

- In Hotel Brinkhorst was een soort verzamelplaats voor krijgsgevangenen. De officieren werden in het hotel ondergebracht. De manschappen in de Overtuin, de overdekte waranda's tussen de bomen aan de overkant van de weg. Vlak naast de spoorlijn.

- Als kind was ik erg gedesillusioneerd: die ongeschoren, sjokkende mannen, waren dat nou onze bevrijders?

- Op de Laan van Avegoor waren veel Rode Kruiswagens gestationeerd. Overdag reden ze naar Arnhem om gewonden te vervoeren naar Klein Avegoor.

- Ik had net een emmer water gepompt toen ze er ineens waren. Een hele groep Tommies met rode baretten op. Duitse soldaten er omheen om ze te bewaken. Ze mochten water drinken en hun veldflessen vullen. Ik pompen. Plotseling was mijn Moeder er. Ze greep me bij mijn kraag en trok me mee naar huis. De keuken in. Deur dicht. Daar barstte mijn Moeder in tranen uit. Ik wist niet dat ze zo erg kon huilen. Met van die hele diepe snikken. Ik zie haar nog staan. Over het aanrecht gebogen. Een theedoek tegen haar gezicht. 't Was zo'n blauwe. Met ruiten.     =

 

VLUCHTELINGEN.

 

Toen Arnhem ontruimd moest worden en alle mensen hun huizen en hun stad moesten verlaten, werd ook Ellecom overstroomd door een leger van vluchtelingen. Mensen die alles wat ze bezaten op hun rug hadden of in een of ander karretjes. Mensen die vandaag niet wisten waar ze morgen zouden slapen. Mensen die zo van het ene moment op het anderen werden  verjaagd. De meeste van die mensen  hadden toen al zo'n tien verschrikkelijke dagen achter de rug. Die mensen moesten onderdak hebben en eten en drinken. 'Mevrouw, mag ik alstublieft een flesje voor de baby warm maken?' Maar we hadden geen gas, geen stroom en de kachel was uit.

- Kort na de landingen in Arhem werd de stroom afgesloten. Mijn Moeder kon niet meer eletectrisch koken. Ze stak het gas aan maar in de kortste keren  ging het gas uit.

- Bij Houwen in Pieperslaan hadden ze een pomp. Daar ging ik met mijn Moeder water halen. Dat was heel gezellig. Er kwamen van allerlei mensen uit de buurt bij elkaar.

- Eerst was het nog niet zo vroeg donker dus zonder stroom dat ging nog wel. Maar zonder gas en zonder water, daar moest je helemaal aan wennen. En toen kwamen er vluchtelingen uit Arnhem bij ons in huis.

- Tegen de avond kwamen de vluchtelingen beetje bij beetje binnen druppelen.

- De geruchtenstroom kwam op gang. De Engelsen zouden al in Velp zijn. Het was een kwestie van een of twee dagen.  We waren bijna bevrijd.

- Het kleine beetje eten dat we in de kelder in voorraad hadden konden we delen met de vluchtelin­gen. We hoefden niet zuinig te zijn want de Tommies konden ieder moment Ellecom binnenkomen.

- De radiodistributie werkte wel. We kregen te horen dat de Engelsen practisch verslagen waren. We geloofen er geen woord van.

- Doordat we geen stroom meer hadden konden we ook niet meer naar de Engelse radio luisteren.

- We hadden veel last van inkwartiering van Duitse soldaten. We waren al met z'n tienen maar moesten dan toch een kamer vrijmaken.

- Ook kwam bij ons in huis de familie Gerrit Troost, de timmerman. Ze woonden op de Berg, gevaarlijk dicht naast de spoorlijn. Hun dochter moest geboren worden en dus werd er een kamer ingeruimd.

-We kregen evacuees uit Arnhem. Ik moest op stap de Achterhoek in om eten te halen.  Twee dagen fietste ik rond om de tas vol te krijgen.

- We werden toen bedreigd  door de V1 en de V2, waarvan er een is gevallen toen ik in de Achterhoek was op voedseltocht. Ze vertelden me daar dat heel Ellecom plat lag. Niemand zou het overleefd hebben. Toen ik thuis kwam bleek het niet waar te zijn. Maar vanaf die tijd tot de bevrijding hebben we bijna iedere nacht in de kelder geslapen.

- Overal in het dorp waren Duitsers. Bij voorkeur onder bomen. Dus ook in de Selsweg. Een hele rij vrachtau­to's.

- Het waren evacuee's, Hanne en Dorus. Ze kwamen uit het Arnhemse Klarenbeek en dat kon je horen. Ze zagen eer niet uit. Al gauw kende iedereen ze in Ellecom. Twee hele vieze brutale schooiers. Overal waar Duitsers gestationeerd waren kon je ze tegenkomen. Ze schooiden om eten en drinken. Wat ze kregen stopten ze in een jute zak die ze met een touw op de rug hadden hangen.  Ze kropen in de auto's en daar was altijd wel wat te vinden. Ze hadden ruzie met iedereen, maar niemand nam ze serieus. Dorus en Hanne, ze zaten onder het ongedierte, zeiden ze op het Wijkhuis. Dorus en Hanna, ze zaten allebei in de Ondergrondse, zeiden later mensen die het echt weten konden.

- In onze school werden de banken op elkaar gestapeld in een deel van de gang. In de lokalen werden mensen ondergebracht die 's nachts op stro sliepen. Het werd een soort doorgangshuis. De volgende morgen ging bijna iedereen weer op stap. Op zoek naar een nieuwe slaapplaats.

-Er kwam een groep mensen in de school die met drie boerenwagens met een paard ervoor ergens uit Midden Limburg kwamen. Ze waren al weken onderweg. Je kon het aan ze zien. Het waren meer trekkers dan vluchtelingen geworden.

- Toen de oorlog voorbij was werd de hele school ontsmet met blauwzuurgas.

- Ik weet nog precies hoe vaak mijn Vader, de slager,  eten kookte voor de evacu­ee's. Bij ons was een gaarkeuken en er werd eten uitgedeeld. De mensen stonden dan met een pan of zo in de tuin op hun beurt te wachten. Het was bijna altijd hetzelfde . Vaak soep.

- Er was geen zeep meer. En met de zeep die dan sporadisch te koop was kon je je bijna niet wassen.  Dat was al heel lang een probleem geweest, maar toen de evacuee's uit Arnhem kwamen werd het plotseling veel erger. Mensen konden zich niet meer behoorlijk wassen. Ook al omdat er niet steeds water voorhanden was.

- Het kwam nogal eens voor dat vluchtelingen bij ons van het toilet gebruik maakten. Door de slechte hygiënische omstandigheden -er was weinig water en bijna geen zeep- was besmetting het gevolg. We kregen schurft. Vreselijk was dat. Het jeukte erg en we werden ingesmeerd met een soort teerzalf. Afschuwelijk.

- We hadden hoofdluis. Maar dat had geloof ik bijna iedereen. Je hoofd werd ingewreven met iets smerigs dat ze hoofd au de cologne noemden.

- Ik mocht wel eens bij de slager helpen. Messen slijpen en zo. En worst maken. Achteraf geloof ik dat dat niet allemaal even legaal was, maar ik kreeg dan een emmer met worstenat mee en daar kon mijn Moeder heerlijke soep van koken.

- We sliepen 's nachts met z'n tienen in de kelder. Vader en Moeder in de lege aardappelbak, twee kinderen op het ook lege weckrek en de overige zes op de grond.

- Er kwamen mensen bij ons in huis die dachten dat ze in Eerbeek waren. Ze hadden op de Imbos gezeten in  een soort hut bij het huis van de jachtopziener. Maar er waren daar Duitsers gekomen met tenten om te slapen. Toen waren die mensen weggegaan vanwege hun Vader en hun broer die moesten werken. Ze wilden naar Eerbeek gaan maar kwamen bij ons.

- Enkele dagen voor de bevrijding moet er een ware slachting hebben plaatsgevonden tussen soldaten van diverse pluimage. Bij ons huis aan het eind van de Binnenweg en de Ellecomse dijk. We mochten beslist niet buiten komen die dag omdat het een afschuwelijk tafereel moet zijn  geweest.   =

- Vlak voor de bevrijding kwamen Russen bij ons in huis. Kozakken noemden wij  ze. Ik kon later nooit ontdekken wat die Kozakken in het Duitse leger deden

-          ( ZIE BIJLAGE : ' TRAMPLED ON'  )


 

BEVRIJDING.

 - Op 16 april kwamen onze bevrijders uit de richting Dieren. Engelsen.

- Ellecom is op 16 april bevrijd door de Canadezen. Ze kwamen uit de richting Arnhem. Ik zie ze nog zo de Middachterlaan uit komen rijden.

- Ik heb onze bevrijders uit de richting Doesburg zien komen.

- Vanaf de Lange Juffer kwam zo'n open tank (brencarriër) het bos uit. Ervoor liep een heel stel Duitse gevangenen.

- Als kinderen liepen we naar de Straatweg en ja hoor, we stonden bij De Berg en daar kwamen ze. Eén uit de richting Dieren en één  uit de richting De Steeg. Die was heel groot en hij had hoge rijglaarzen aan.

- Het was die dag mooi weer (van binnen en van buiten) en ik hoor Marianne's Vader nog zeggen: ik vreet stof voor mijn plezier.

- We zijn met een stel op die dag naar de Kanaalbrug in Dieren gegaan. Die was opgeblazen. Ze waren toen al bezig een noodbrug te maken. Zo konden de eerste brencarriërs doorrijden naar Dieren en Ellecom.

- Een dag na de bevrijding werd mijn Vader opgehaald en naar een villa in Velp gebracht. Een dag later kwam hij gelukkig weer terug. Hij was een vergissing. Sorry. Maar onze bevrijding liep wel een forse deuk op.

- Het was prachtig weer. Zomerjurk aan.

- Ineens begreep ik waarom ik zo vaak briefjes bij hem in de bus moest stoppen: Gerrit Hofman ujit de Kastanjelaan was hoofd van de Ondergrondse. Nooit aan gedacht!

- Verschillende meisjes gingen met soldaten op stap, maar mijn Vader verbood het me, waarvoor ik later begrip had.

- Met een paar jongens stond ik om een uur of elf op de hoek Binnenweg/Straatweg. Toen kwam er uit de Middachterlaan een motorrijder aan. Een Canadees denk ik op zo'n grote Harley Davidson. Hij zette zijn zware motor voor Klein Avegoor, liep er met zijn  pistool-mitrailleur omheen en reed weer terug richting De Steeg.

- Uit de richting Dieren kwamen brencarriërs die naar Bernhalde reden. Ik hoorde dat ze Duitse soldaten meenamen, maar ik heb dat niet gezien want we mochten er niet naar toe. 

- Voor zover ik weet kwamen er Engelse militairen uit Dieren.

- Op 16 april 1945 's morgens vroeg was het angstig stil in Ellecom. Al gauw bleek dat vrijwel alle Duitse militairen met de noorderzon vertrokken waren richting Duitsland. De bevrijders waren in aantocht. We liepen naar de Straatweg om ze op te wachten. Volgens mij kwamen ze uit de richting De Steeg. Ze liepen met het geweer in aanslag langs Klein Avegoor.

- Wij liepen er met een aantal jongens gewoon achteraan en wezen ze de weg.

- In het dorp wezen we de huizen aan waar de Duitsers hadden gezeten. Zo ook Villa Bernhalde van Mevrouw Massink. Het huis werd door de Tommies uitgekamd en waarachtig, vanuit de kelder kwamen enkele duitse soldaten naar buiten met de handen in de lucht en het geweer over de schouder. Ze waren de oorlog kennelijk beu.

- Overal werd de vlag uitgestoken.

- We werden door de Engelsen bevrijd. Daar was ook een Belg bij. Zeker uit het verzet of zo. Van hem kreeg ik een paar schoenen, zwart leer met een dikke houten zool. Dat was me wat.

De volgende dagen werd uitbundig feest gevierd. Vaak tot vier uur in de morgen. Niks sperrtijd. Hoera, bevrijding.

- Dezelfde dag waren er al Engelsen gelegerd in Huize Bernhalde.

- 's Middags kwam een grote oplegger met daarop een tank de Binnenweg inrijden. De tank werd afgeladen en reed de Buitensingel op tot iets voorbij de kerk. Van daaruit werd het geschut gericht op een boerderij in de Waard. Het gerucht ging dat in die boerderij nog Duitsers zaten. Onder bescherming van die tank ging een peloton infanterie dwars door de weilanden richting boerderij. Er hadden geen Duitsers gezeten, zeiden ze.      ( ZIE TOEGEVOEGDE  BIJLAGE 'TRAMPLED ON' )

- Ze hadden van die grote blikken trommels bij zich. Daar zaten harde lekkere koeken in. Mijn Moeder noemde het scheepsbeschuit.

- Van de dagen er na herinner ik me nog de troepentransporten over de Straatweg. Dat ging zo'n beetje dag en nacht door. Hoe verder de geallieerden Duitsland introkken, hoe drukker het werd. Er werd zelfs een vaste route aangelegd, de z.g. Polar Bear UP. Dat was een route door Europa die in Antwerpen begon en via Arnhem, Zutphen richting Duitsland ging. Alleen maar díe kant op. Want voor terug was Polar Bear DOWN en dat was via andere wegen. Lange rijen Mack-trucks met grote diepladers er achter waar vaak houten kisten op stonden met ruil (auto/tank)-motoren. Maar er stonden ook wel tanks op en reusachtige graafmachines. Je wist niet wat je zag. Ze hobbelden over de kinderkopjes van de Middachterlaan. Negers aan het grote stuur. Soms stopten  ze voor een 'break'. Vroegen ze aan ons hoeveel miles to Brummen. About eight, zeiden we. Chauffeurs kwaad. Ze lieten zich niet in de maling nemen. We hadden het snel in de gaten: wat zij Brummen noemden, dat noemden wij Bremen. En dat was iets meer dan eight miles. Inderdaad.

- Er waren geen GTM-bussen meer. Het openbaar vervoer naar en van Arnhem werd op den duur uitgevoerd door Canadese soldaten met drietonners. Tegen de zijwanden houten banken en in het midden nog een bank van voor naar achter. Die auto's vertrokken dan een kwartiertje te laat vanaf station Arnhem en kwamen toch op tijd bij station Dieren. Onderweg moest je een sterke maag hebben. Maar ja, de reis was gratis.   =

 

LIEDJES VAN DE VREDE.

 

Op een avond werd er bij ons hard aan de bel getrokken. We schrokken allemaal.

Mijn Vader ging naar de keuken en mijn Moeder ging de deur open doen.

Er stonden allemaal duitsers in de tuin. Ze hadden fietsen bij zich.

Ze moesten bij ons de nacht doorbren­gen. Mijn Moeder zei dat daar geen ruimte voor was, want we hadden al evacuee's in huis.

Maar er was niet over te praten.

 

Ze zetten hun fietsen tegen de heg, haalden de bagage er af en stapten naar binnen. De voorka­mer in. De tafel en de stoelen werden aan de kant ge­schoven en ze legden hun spullen op de vloer.

Ondertussen was mijn Vader weer te voorschijn gekomen. Hij had een 'Ausweis' omdat hij bij de voedselvoorziening werkte.

Maar daar waren die lui helemaal niet in geïnteresseerd.

Ze vroegen water om koffie te maken en hadden brood bij zich. En terwijl het water op de kachel stond raakten ze aan de praat met mijn Ouders.

 

Het bleken geen Duitsers te zijn, maar Wit-Russen.

Ze zaten gedwongen in de Deutsche Wehrmacht en hadden een nog grotere hekel aan de moffen dan wij. Ze vertelden van hun barre terugtocht uit Frankrijk, door België en nu nog heel ver van huis.

In de kamer stond de piano en een van hen vroeg wie erop kon spelen. Mijn Moeder.

Toen haalde hij een viool te voorschijn en begon te spelen.

Liedjes die we kenden. Mijn Moeder speelde mee.

En later ook liedjes die we niet kenden.

Maar die mensen konden zingen. Ongelofelijk wat konden die lui mooi zingen.

Als ik er nu aan denk word ik er weer stil van.

Stel je voor, een volle huiskamer met mensen. Een aantal in uni­form, zittend op de grond. Als verlich­ting een pieterig oliepitje midden op de vloer. En die mensen zingen, begeleid door een viool en ook soms door een piano.

Die violist kon prachtig spelen. Van die slepende Russische liedjes.

En die soldaten meezingen of neuri­n.

Toen het laatste lied gespeeld was, gaf hij met een wanhopig gebaar de viool aan mijn zusje.

Later besef je pas echt hoe wreed een oorlog is.Twee dagen later reden Canadese carriërs door de Kastanjelaan. Langs de weg stonden wat soldaten met een witte lap aan een stok.

Duitse soldaten uit Wit-Rusland.    =

( ZIE TOEGEVOEGDE BIJLAGE 'TRAMPLED ON' )    

 

BEUKENBOMEN.

 

We waren bevrijd en we waren blij.

Maar ik herinner me eerst geen hossende juichende mensen.

Wel vlaggen die zomaar tevoorschijn kwamen en de opgepakte meisjes die met SSers waren omgegaan.

 

Tragisch was de aanblik van onze Middachter Allee. Daar lagen bij de oprijlaan naar het kasteel een heleboel mooie oude beukenbomen op en over elkaar dwars over de straat. Met dynamiet opgeblazen door moffen die dachten zo de oorlog een poosje te kunnen tegen­houden. Maar de Engelse en Canadese tanks en carriërs maakten gewoon een ommetje langs de boerderijen aan de Boerenweg en kwamen bij Ellecom weer de laan op.

Wij stonden te kijken naar de grote bulldozer (nog nooit eerder gezien!) die bomen, waar door soldaten een ketting om was gelegd, uit elkaar trok.

Toen ineens een geweldige klap.

De moffen hadden in de straat een zware mijn gelegd die ontplofte toen de boom verschoof.

Twee militairen waren op slag dood.

We stonden als aan de grond genageld met een heel gek onbekend gevoel van binnen.

Vre­emd vind ik het dat we daarover later nooit meer iets gehoord of gelezen hebben.

De 'boel' werd opgeruimd en dat was dat!

Twee Canadese soldaten dood.

Door van die stomme rotbeuken .   =

 

           LICHTKOGEL.

 

Het was een mooie zomeravond. Omstreeks 11 uur. Vliegtuigen ronkten door het luchtruim. Plotseling twee grote lichtkogels. Een prachtig gezicht.

De volgende morgen kom ik Jan tegen. 'Heb je ze ook gezien, gisteravond?' Ja. Waar zal dat ongeveer geweest zijn?' Niemand die het verftellen kon en het was moeilijk te schatten.

We zijn toen toch maar het bos ingegaan. Na wat heen en weer gezoek komen we bij De Grote Steen in de buurt. Wij kijken, wij kijken en waarempel ja! In de beuken hangen twee lichtkogels aan lange parachutes.

Daar zou ik er best één van  willen hebben, zeggen we tegen elkaar. Je komt er nooit bij, zegt Jan.Maar ik weet dat zo net nog niet.

Die ene boom had op een meter of vijftien pas zijn eerste zijtak zitten. Dus die viel af.

Maar bij die andere zat dat die veel lager en die was ook dunner.

Dat wordt dus mastklimmen in een boom die je maar net omarmen kon. Ik ploeter en zwoegen en ik haal het. Ik kwam op die onderste tak terecht.

Nou ja, toen hogerop naar die pot. Maar dat ding hing min of meer buiten bereik. Ik dacht, als ik val ga ik met lichtkogel en al naar beneden.

Affijn, ik heb het hele spulletje, inclusief die parachute naar bene­den gekregen. Het was een grote lap van wel 14 m2 hele aparte stof en 13 touwen eraan. Langs allerlei omwegen zijn wij er sluip-sluip mee thuisgekomen.

Mijn Moeder heeft er bloesjes van gemaakt en Gerda Frederiks heeft er een lap van gekregen. En Jan heeft touw gehad.

Die andere lichtkogel hebben ze veel gemakkelijker te pakken gekregen. Ze hebben eenvoudig de boom omgezaagd.

Ik ben er alleen nooit achter gekomen wie dat gedaan heeft.    =

 

 

 

 

 

EPILOOG.

 

"... Wie nooit cacao geproefd heeft kan over de smaak niet oordelen. Zo is dat helaas met een oorlog ook. Als je er niet middenin gezeten hebt, zul je veel dingen nooit begrijpen. En niets is moeilij­ker dan oordelen over dingen die je niet be­grijpt..."

"... Weet je wat het probleem is, je was te klein om voldoende benul van tijd te hebben. Voor mijn gevoel hebben we bijvoorbeeld de hele oorlog door 's avonds bij een oliepitje gezeten. Nou en dit is maar een maand of wat geweest. Is die V1 nou in '45, in '44 of in '43 op Bergstein gevallen? Ik moet dat aan andere mensen vragen..."

"... Toen de roes voorbij was en de voedseltoevoer weer voldoende werd, kwam er een tijd van met beide benen op de grond staan. Ik moet eerlijk bekennen dat ik die tijd erg saai vond. In de oorlog beleefde je ieder ogenblik weer wat nieuws en dat was nu allemaal voorbij. Alles wat je Ouders in die tijd zeiden nam je klakkeloos aan en als ze bij je binnenkomst plotseling zwegen vond je dat niet vreemd. Maar nu was de tijd gekomen om zelf na te denken over het leven......"

"... We schoven thuis aan tafel en aten mee wat de pot schaftte. We waren te klein om te beseffen hoe dat eten op tafel gekomen was. Wat daaraan voorafgegaan was. We vonden het lekker of niet. We kregen genoeg of niet. En dat was onze belang­stelling voor het eten ..."

"... Zou saamhorigheid dan toch met narigheid te maken hebben? Hoe minder narigheid, hoe minder saamhorigheid?..."

"... met een lach en een traan zal ik altijd aan die tijd blijven denken..."

"... ik heb me later nooit een oorlogskind gevoeld. O zeker, als ik tegenwoordig jongens en meiden van een jaar of 15, 16, 17 zie die lid zijn van twee, drie vereni­gingen, die in  het weekend lekker gaan stappen, die feestjes vieren soms tot diep in de nacht, dan denk ik wel eens: dat stukje heb ik gemist. Maar er onder geleden? Een oorlogskind? Kom nou..."

"... Hoe ouder ik word, hoe meer respect ik krijg voor mijn Vader en Moeder in die oorlogstijd. En voor mijn Moeder het meest, want die moest altijd ' de deur open doen' zal ik maar zeggen. Die moest voorop gaan omdat mijn Vader 'uit de wind moest blijven'..."

"... Nee, voor ons was er geen traumateam, geen riagg, geen hulpverleners.  Voor ons was er een paar klompen die je moest aantrekken en groot worden. En dat het perfect werkt met die klompen, dat heeft de tijd bewezen. Want de oorlog heeft geen generatie psychopaten of neuroten opgeleverd. Misschien zijn we daar te druk voor bezig geweest..."

"... ik durf het niet goed hardop te zeggen, maar eigenlijk heb ik aan die oorlogstijd heel veell mooie herinneringen..."   

 Herfst 2000

                                                   EINDE

  

 

 

BIJLAGE:  TRAMPLED ON  (vertrapt)                                

 

KOZAKKEN/WITRUSSEN IN ELLECOM

                                                                           
Heel duidelijk herinner ik me nog het einde van de oorlog in Ellecom. Ik meen mij te herinneren dat het op- of omstreeks 15 april 1945 was toen ons ouderlijk huis werd gevorderd door een troep Russische soldaten, die door mijn ouders ' De Kozakken' werden genoemd. Hoe ze aan die naam kwamen weet ik niet , maar ik denk dat ze van anderen gehoord hadden  dat het Kozakken waren.  Ze namen hun intrek op de zolder  en er waren er ook bij de buren. Voor zover ik me herinneren kan  zijn ze maar één nacht gebleven. Ze maakten veel lawaai, maar gedroegen zich niet agressief. Ze hadden paarden en wagens bij zich en toen ze de volgende morgen vertrokken reden ze daarmee dwars door het hek dat in onze achtertuin en die van de buren stond. De volgende dag was de oorlog afgelopen en dat was op 16 april. We werden door de Canadezen bevrijd.

Ik heb het ongeveer een jaar geleden nog eens met iemand gehad over deze inkwartiering door de 'Kozakken' en er werd mij gevraagd wat  die er eigenlijk kwamen doen en aan welke kant zij vochten. Ik kon daar geen antwoord op geven. Dat is altijd een raadsel gebleven en voor zover bekend wisten ook mijn ouders niet  wie de Kozakken waren en wat ze hier uitspookten.

 

Tot ik onlangs de memoires uit de oorlog las in een boek van de heer H. WESTERA, die al bijna 50 jaar  in Canada woont.

Onderstaand volgt een passage  uit hoofdstuk 16 van het boek ' TRAMPLED ON' - short stories of distress, bravery, cowardice, solidarity, but above all hope and love'  by Hendrik Westera.

De heer Westera woont in St. Catharines, Ontario, Canada en woonde tijdens de oorlog in Nederland. Zijn vader, Lambert  Westera, was in die tijd politiechef in Doesburg.

De passage is vrij vertaald in het Nederlands met toestemming van de auteur.

In deze passage beschrijft hij hoe zijn vriend Egbert Ankersmit  (Ep) na een aantal omzwervingen aan het einde van de oorlog  aan de zuid-Veluwezoom was aangekomen, maar zijn ouderlijk huis in Doesburg vooralsnog niet kon bereiken, omdat de pontonbrug over de IJssel  buiten bedrijf was.

 

CITAAT:

"… De volgende dag hoorde hij schieten en explosies langs de dijk naar Doesburg en vanuit het westen artillerie spervuur dat op ons dorp gericht was. Ep zei:'  Ik ga kijken wat er op die dijk gebeurd is". De familie waar hij onderdak had gevonden protesteerde hevig omdat ze het een gevaarlijk avontuur vonden, maar Egbert (Ep) was vastbesloten het te doen en vertrok naar de dijk in de richting van het lawaai. Ondanks protesten volgde het hoofd van het gezin hem eerst op afstand, maar na enige tijd liep hij gelijk met hem op. Ze kwamen door een bocht van de dijk en zagen een Duitse legertruck, een  Kubelwagen, het equivalent van een jeep, die opgeblazen was. Overal langs de weg lagen de stukken ervan verspreid. Een burger-plunderaar was bezig de laarzen uit te trekken van een dode Duitse soldaat. Hoewel wel begrijpelijk na  een periode van totale beroving door de Duitsers, kreeg Ep een gevoel van misselijkheid in zijn maag bij het zien het beroven van de dode.

Ze liepen door en kwamen bij een boerderij bij een houten brug. Een man die een witte armband droeg  bevond zich achter het huis; hij was een lid van het verzet. Hij had een machinegeweer in zijn handen en gebaarde naar Ep en zijn vriend voorzichtig te zijn, maar ze liepen toch naar hem toe. Voor de verzetsman lag een aantal dode Duitse soldaten verspreid op de grond, en bij een anti-tankkanon dat nog op Doesburg gericht was, lag een gewonde Duitse soldaat . Toen Ep hem vroeg wat er gebeurd was zei hij: " die verdammten Russen haben das gemacht". Het waren geen Russen maar ze werden zo genoemd omdat ze uit de Sovjet Unie kwamen. Net als Stalin waren ze Georgiërs uit de repubkiek Georgië in de USSR. Grote aantallen  hadden zich bij het Duitse leger gevoegd om aan de dood in concentratiekampen te ontkomen. Aan het einde van de oorlog kwamen ze in opstand tegen de Duitsers om hun hachje te redden en te proberen in het Westen te blijven. Ze wisten dat bij terugkeer in Rusland Stalin hen zou laten executeren en dat verklaarde dat ze voor de tweede maal overlopers werden. Het plegen van massamoorden door deze mannen in hetzelfde Duitse uniform, was het laatste waarop de Duitse soldaten gerekend hadden.   De Georgiërs gapten en plunderden in het dorp waar ik was en dronken vaak spiritus wat dodelijk kan zijn. Een jonge dode soldaat had een kettinkje om zijn nek en Ep keek naar de boodschap die er aan hing. In het Duits stond er: " Kom gauw weer thuis. Je geliefden". Het bleef een wens. Het zou niet gebeuren.

Later zagen ze  achter de weilanden de grote toren van Doesburg instorten als gevolg van een aanval van de Duitsers. Andere grote gebouwen stortten eveneens in.

Inmiddels passeerden de Canadezen vanuit het Westen eindelijk het dorp waar ik was. Zij gingen om een enorme barricade heen van grote beukenbomen die de hoofdweg versperde en gingen met hun tanks door bossen en heide en kwamen aan in een plaats twee mijl van Doesburg, waar Duitse soldaten uit kelders kwamen met de handen omhoog. Burgers  kenden de schuilplaatsen waar ze zich verstopt hadden en leidden de bevrijders er naar toe. Een Duitser zei tegen Ep:" we hebben de oorlog gewonnen". Waarmee hij bedoelde dat ze nog in leven waren.

Een dag later zag Ep kans de rivier over te steken na door een mijnenveld te zijn gelopen, waar de mijnem herkenbaar waren door de rode knopjes. Hij zag kans door een anti-tankgeul te lopen en te arriveren in het bevrijde Doesburg. Hetzelfde deden mijn broer en ik, maar wij gingen, gewapend met geweren en en handgranaten , door de weilanden naast de beruchte dijk en staken de rivier over met een roeiboot. We kwamen langs het verlaten gebouw in het weiland, niet wetende dat het door veertig van die Georgiërs bezet was. Die bende werd de volgende dag gevonden, gevangen genomen en later naar de USSR teruggezonden. De kans is klein dat zij het er levend afgebracht hebben. 

Met God's hulp overleefde Egbert zijn riskante omzwervingen en avonturen en woont nu in Canada niet ver van ons…"

EINDE CITAAT

 

Toen ik dat verhaal las, wist ik ineens wie de "Kozakken" destijds in Ellecom waren en waar ze gebleven zijn. Later kwam mij nog een herinnering boven. Op de avond van de 16e of 17e april was ik met mijn moeder naar mijn grootouders in Dieren geweest. We liepen door het donker tussen de eikenbomen terug met een dienstbode en een werkster die Opa had meegezonden. Kennelijk omdat hij zijn dochter niet alleen met mij door het donker naar huis wilde laten lopen. Bij de inrit van de boerderij van Holtslag zagen we iets op de grond liggen wat op mij de indruk maakte van een beer of een grote hond. Ik vroeg wat het was, maar mijn moeder zei:' dat is niets, loop maar gauw door". Achteraf bezien was het natuurlijk een dode soldaat en wellicht had dit voorval ook iets met de aanval van de Georgiërs te maken.     

 

Ik heb via een E-mail correspondentie van de heer Westera vernomen dat die Georgische legereenheden voordat zij in Ellecom kwamen , op het eiland Texel een grote groep Duitse soldaten hebben vermoord.*

Daar had ik wel eens eerder van gehoord en gelezen, maar ik had dat nooit in verband gebracht met  de "Kozakken" in Ellecom.

 

* In en E-mail  schrijft de heer Westra dat in één van de boeken van Dr. L. de Jong " Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog", boek 10B, hoofdstuk 16, Texel, blz. 1254, een uitgebreide beschrijving wordt gegeven van deze zogenaamde Kozakken, die in werkelijkheid een allegaartje van nationaliteiten waren, maar de meesten waren Georgiërs.

 

Herfst 2000